Quantcast
Viewing all 38 articles
Browse latest View live

Genduplicaties bij de vleet

Twee mensen weten meer dan één mens en twee genen doen meer dan één gen: misschien dan. Verdubbeling van een gen – dat is wat genduplicatie betekent – is de voornaamste bron van nieuwe genen. En nieuwe genen zijn de motor van de evolutie, met natuurlijke selectie als brandstof. Met nieuwe genen kun je  goed 'complexer' worden – niet dat ik helemaal zeker weet wat 'complexiteit' is, maar het geeft een idee.  Nieuwe genen zijn een bron van 'innovatie'– al kan innovatie ook wel zonder nieuwe genen.
Maar ja, genduplicatie dus. Hoe kom je aan gedupliceerde genen (gemakkelijk) en wat krijg je met gedupliceerde genen (heel veel mogelijkheden)?
                Hoe nieuwe genen ontstaan
DNA wordt gecopieerd als cellen delen. Er zijn twee soorten celdeling, mitose maakt nieuwe diploïede lichaamscellen en meiose maakt haploïde geslachtscellen uit diploïde lichaamscellen. Ik hoop dat dat onderwezen wordt op de middelbare school, maar als dat niet zo is, het staat ook op wikipedia. Bij de meiose verdubbelt eerst het DNA, zodat elk chromosoom uit twee strengen – chromatiden – bestaat die verbonden worden door het centromeer. De overeenkomstige chromosomen (bv chromosoom 3 afkomstig van de vader en chromosoom 3 afkomstig van de moeder) gaan netjes naast elkaar liggen en wisselen DNA uit. Dit heet crossing over en gebeurt  in chiasmata.
Dat uitwisselen werkt via breuken in chromatiden die daarna weer aan elkaar gezet worden. Meestal gaat dat precies maar lang niet altijd. Als het niet precies gaat kan er veel of weinig verandering in het DNA optreden. Crossing-over midden in DNA met bv de volgorde ..ACACACACACACAC.. geeft gemakkelijk een AC meer of minder. Ook verder zit er nogal wat herhaling in DNA – wat wil je ook met maar 4 basen – en het gevolg is dat er nogal wat fouten optreden, en ook na controleren blijven zitten.
                Hoeveel nieuwe genen?
Hoe vaak komen extra stukjes DNA voor? Die vraag is min of meer te beantwoorden nu DNA sequencen niet meer al te duur is. Elke geslachtscel sequencen gaat nog wat ver, maar variatie in DNA sequentie binnen een soort valt te doen. Dus, op zoek naar genetische variatie in hoeveelheid DNA binnen een soort of populatie. Genetische variatie in hoeveelheid DNA heet Copy Number Variation (CNV), en duplicatie van genen is maar één van de mogelijkheden voor Copy Number Variation (CNV).
De misschien meest bestudeerde soort (na mens) is Drosophila melanogaster. De standaardset Global Diversity Lines (GDL) bestaat uit 84 lijnen uit afkomstig uit vijf gemonsterde populaties:  Beijing, China (15 lijnen); Ithaca, US (19 lijnen); Netherlands (19 lijnen); Tasmania (18 lijenen); and Zimbabwe (13 lijnen). Elke lijn is ingeteeld en voor zo ver mogelijk homozygoot. Dat geeft een bruikbare verzameling voor genetische variatie binnen populaties tussen lijnen, en tussen populaties. Dat is dan duidelijk wel genetische variatie die een eerste test van levensvatbaarheid doorstaan heeft.

Sequencen van alle 84 lijnen geeft aan wat voor verschillen en overeenkomsten er zijn (Grenier et al, 2015). Bij deze lijnen is nagetrokken hoe vaak verschillen in copy number van een stukje DNA aanwezig is ten opzichte van het referentiegenoom van Drosophila melanogaster (Cardoso-Moreira et al, 2016). Er werd gekeken naar CNV van stukken DNA tussen 25 basepaar en 25000 basepaar lang. Er werden 2221 duplicaties, 56562 deleties en 3850 inserties van DNA van die maat gevonden. Copy Number Variation relatief weinig voor in DNA dat voor eiwit codeert en in de DNA dat met de regulatie van eiwitgenen te maken heeft. Duplicatie van DNA voor delen van genen komt weinig voor, maar duplicatie van volledige genen blijkt vaker voor te komen dan in eerste instantie op grond van hun DNA lengte was verwacht.
 

Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 2 A: wat voor type DNA in tweevoud of meer voorkomt in hoeveel lijnen binnen een populatie. Alle duplicaties per categorie samen 100%. Bijvoorbeeld,duplicatie van  DNA tussen genen vormt  20% van eenmalig voorkomende duplicaties; duplicatie van volledige genen vormt  >30%  van duplicaties die in met hoge frequentie in populaties voorkomen. B: Gen duplicaties komen niet in elke populatie met dezelfde frequentie voor.  






In totaal zijn er over de 84 lijnen 491 genduplicaties gevonden. Het is duidelijk dat genduplicaties binnen een populatie polymorf zijn: dat is, het gen kan in enkelvoud of in tweevoud in een lijn gevonden worden, maar niet in 100% van de lijnen van een populatie in twee voud. Dat betekent dat de genduplicaties in de populaties waaruit de lijnen afkomstig zijn onderdeel uitmaken van de genetische variatie.

De eerste conclusie is dat duplicaties van genen verre van zeldzaam is.
                Is er selectie op de gedupliceerde genen?
Dezelfde studie naar het voorkomen van genduplicatie keek ook naar sporen van selectie in het DNA van deze 84 lijnen (Cardoso-Moreira et al, 2016). De aanwezigheid van selectie laat sporen na in ht DNA: het allel dat door selectie in frequentie toeneemt sleept zijn omgeving in het DNA met zich mee. Het gevolg daarvan is dat met het allel ook de omgeving die specifiek is voor dat allel in frequentie toeneemt. En dat betekent weer dat de DNA omgeving van dat allel dat in frequentie is toegenomen relatief homogeen is.
Om te beginnen moet je dus kijken bij duplicaties die in hoge frequentie zijn in een populatie, en voor die duplicatie zoeken naar eenvormigheid in de omgeving. Die relatieve eenvormigheid is te zien bij sommige duplicaties. De duplicatie van het gen Prosbeta5R2 heeft minder genetische variatie in zijn omgeving dan de niet gedupliceerde variant, bijvoorbeeld.  

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Figuur 3 Relatief weinig genetische variatie in de omgeving van een duplicatie die een hoge frequentie in zijn populatie heeft

Er waren acht genduplicaties geschikt voor deze benadering. Vijf daarvan lieten aanwijzingen voor selectie ten gunste van de duplicatie zien.  Dat houdt al met al in dat  omstreeks de helft van de genduplicaties door selectie op hoge frequentie is gekomen, en ongeveer de helft door toeval. In beide gevallen betekent het dat wat meer DNA aanmaken voor de vlieg geen enkel punt is. Een beetje DNA meer maken leidt niet tot selectie tegen de duplicatie vanwege te veel uitgaven voor de bouwstoffen voor DNA.

                Wat nieuwe genen doen:            Meer van hetzelfde
Nog steeds dezelfde studie naar het voorkomen van genduplicatie keek ook naar het effect van de duplicatie van genen (Cardoso-Moreira et al, 2016). Een gen moet tot expressive komen wil het meedoen, en het eerste daarvan is het aanmaken van RNA uit het DNA van het gen. Er is gekeken naar genexpressie gemeten als RNA van bij volwassen mannetjes. Dat werkte voor 288 van de 491 gedupliceerde genen. Van die 288 gedupliceerde genen hadden er 121 een hogere expressie, meer RNA, in de lijnen met de genduplicatie, en 7 gedupliceerde genen hadden lagere expressie (dus 160 zonder verschil in genwerking). Bedenk wel dat de hoeveelheid gevonden RNA per gen in een volwassen mannetje niet direct het niveau van het genproduct hoeft weer te geven: de totale hoeveelheid RNA van een gen kan ook nog geregeld worden.

 

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Figuur 4. Voorbeeld van toename in genexpressie met aantal copieën voor het gen Prosbeta5R2


                Wat nieuwe genen doen:            Beetje differentiatie
De studie van Cardoso-Moreira et al, 2016 zocht naar patronen in DNA, en vond dat genduplicaties niet zeldzaam zijn, soms toenemen als gevolg van selectie en soms tot hogere hoeveelheid genproduct leiden. Zo'n studie kijkt niet in detail naar elk gen. Voor meer inzicht in de gevolgen van genduplicatie is dan nodig voor een aantal genen nauwkeuriger te kijken hoe ze werken. (wordt vervolgd (promise!))
******************
Cardoso-Moreira et al, 2016. Evidence for the fixation of gene duplications by positive selection in Drosophila. Genome Research 26:787–798
Grenier et al, 2015. Global diversity lines: a fivecontinent reference panel of sequenced Drosophila melanogaster strains. G3 5: 593–603






Dubbelop maar een beetje anders


Wat duplo genen doen:        Beetje differentiatie

Met twee genen in plaats van één gen kun je meer van hetzelfde doen, maar twee genen geven ook de mogelijkheid dat elk gen net iets anders gaat doen. Dat begint natuurlijk langzaam – een beetje anders gaat gemakkelijker dan in één klap iets heel anders doen. Er komt een verhaal over het enzym amylase als voorbeeld van kleine verschillen tussen gedupliceerde genen, in Drosophila melanogaster. Voordat ik het vergeet: dit beest dus:


Image may be NSFW.
Clik here to view.
Drosophila melanogaster larven en vlieg
 
Amylase in Drosophila melanogaster

Genen coderen meestal voor eiwitten – er zijn ook wat genen voor transfer-RNA's en zo. De genen die voor enzymen, ook eiwitten, coderen, zijn vaak goed bestudeerd. Van zulke genen is gemakkelijk te zien wat ze doen: voor dat enzym coderen, en van een enzym kun je zien hoe goed het werkt onder verschillende omstandigheden. Als er genetische variatie is in een gen voor een enzym, en je hebt wat geluk, dan is die genetische variatie zichtbaar te maken in het enzym. Genetische variatie in het DNA kan leiden tot een ander aminozuur in het enzym, en een ander aminozuur kan tot een andere lading van het enzymeiwit leiden. Sommige aminozuren hebben namelijk een zure of basische zijketen, en dan heeft het enzymeiwit een lading in een electrisch veld. Als je dan over een gel met bufferoplossing een electrisch veld aanbrengt, stroom door de gel laat lopen, lopen de eiwitten mee met de stroom, of er tegen in, al naar gelang de lading. Dat heet gelelectroforese, en het is de oudste manier om heel veel genetische variatie op het spoor te komen.

Het enzym amylase breekt zetmeel af. Wij hebben amylase in de speeksel klieren en de darm. Drosophila melanogaster heeft ook amylase, in de darm, en vliegen kunnen dan ook zetmeel afbreken. Het amylase enzym bij Drosophila melanogasterbleek extra interessant omdat het veel genetische variatie had met prettige extra eigenschappen: het gen voor amylase was er soms in enkelvoud en soms in tweevoud, er waren zes varianten die verschilden in loopsnelheid in een electrisch veld, en die varianten verschilden ook nog in enzymactiviteit. De varianten hadden vaste combinaties, en door kruisen werd duidelijk welke varianten samen voorkwamen.

Vroeger had ik hier foto's en dia's van .. in de voor-powerpoint tijd

De enzymvariant met de hoogste loopsnelheid in een electrische veld heet AMY-1, afkomstig van allel Amy1. Ik gebruik verder alleen de namen van de allelen. Verzamelen uit wilde populaties Drosophila melanogaster vliegen en kruisen leverde op dat er de volgende combinaties in de natuur homozygoot gevonden worden; ik laat AMY of Amy weg:

1          1,2       1,3       1,4                   1,6

                        3,6       4,6       5,6

 
 

Image may be NSFW.
Clik here to view.
uit de tijd dat ik college gaf
Variant 1 is de enige homozygoot die maar één bandje in een electrisch veld laat zien. Heel veel kruisen (in 1967) liet zien dat er twee genen voor het enzym amylase zijn, die heel dicht bij elkaar op het chromosoom liggen. DNA sequencen (vanaf 2000) laat dat ook zien. De genen heten Amy-pvoor Amylase-proximal en Amy-d voor Amylase-distal, dus het gen dat het dichtst bij het centromeer van chromosoom 2 ligt (proximaal) en het gen dat het verst van het centromeer van chromosoom 2 ligt (distaal).

Amy-p en Amy-dverschillen – een beetje.  Amy-d heeft in natuurlijke populaties de electroforetische varianten 2, 3, 4, 5, 6. Amy-pheeft de electroforetische varianten 1 (zelfs met onderverdeling naar genexpressie), 2, 3, 4 en 5.

Het interessante komt bij de bepalingen van de enzymactiviteit per band. Er zijn twee studies die Drosophila melanogasterlarven op verschillend voedsel laten leven (Hickey en Bendel 1982, Bendel en Hickey 1986). Er werden larven die twee banden lieten zien gebruikt, homozygoot 4,6 of heterozygoot 1,6. Dus steeds waren twee bandjes afkomstig van dezelfde larf. Van die larven wordt (bij gekozen vast stadium) gescoord wat de enzymactiviteit per bandje was. Dat geeft de volgende resultaten:

 
 
enzymactiviteit
 
Amy gen
proximal
distal
proximal
distal
proximal
distal
Voedsel
 
Band 4
Band 6
Band 1
Band 6
 band 4
 band 6
zetmeel (10%)
 
5.58
5.42
5.55
5.75
4.92
4.45
suiker (10%)
 
4.2
4.32
1.87
3.75
3.57
3.82
 
verhouding
1.33
1.25
2.97
1.53
1.38
1.16

De enzymactiviteit bij zetmeelvoer is altijd hoger dan bij suikervoer.

Het punt hier is de mate waarin de enzymactiviteit anders is. Bij een bandje afkomstig van het gen Amy-proximal is binnen dezelfde larven de verhouding altijd hoger dan bij een bandje van het gen Amy-distal. Het gen Amy-proximal reageert sterker op aan of afwezigheid van zetmeel dan het gen Amy-distal. Dat betekent dat er een klein verschil is opgetreden tussen de beide genen van de genduplicatie.

Een nog eerdere studie liet verschil tussen Amy-proximalen Amy-distal zien in enzymactiviteit per levensstadium. Voor de homozygoot 3,6 met band 3 op gen Amy-p en band 6 op gen Amy-d werd per band (van dezelfde beesten) de enzymactiveit in larven en in volwassen vliegen bepaald. Het liet zien dat in larven Amy-proximal het belangrijkste gen van de twee is, en in volwassen vliegen Amy-distal(Doane 1970).

 
Percentage van de enzymactiviteit
 
Amy-p-3
Amy-d-6
Larven
0.71
0.29
Vliegen
0.23
0.77

Al met al: genduplicatie en een beetje differentiatie tussen genen.  

**************

Bahn, 1967.  Crossing over in the chromosomal region determining amylase isozymes in Drosophila melanogaster. Hereditas 58:1-12.
Hickey en Benkel, 1982.  Regulation of amylase activity in Drosophila melanogaster: Effects of dietary carbohydrate. Biochemical Genetics 20: 1117–1129

Doane, W. W. (1970). Drosophila amylases and problems in cellular differentiation. In Hanly, E. W. (ed.), RNA in Development (Int. Symp. Prob. Biol., 1, 1969), University of Utah Press, Salt Lake City, pp. 73–109.


Hickey en Benkel, 1982.  Regulation of amylase activity in Drosophila melanogaster: Effects of dietary carbohydrate. Biochemical Genetics 20: 1117–1129


 

Sabeltandtijger DNA


DNA uit fossielen isoleren? In 1984 werd DNA uit een quaggarestant in een museum gehaald, met moeite. De techniek is sinds 1984 met reuzensprongen vooruit gegaan, en het oudste gesequencete DNA is DNA van een paard van tussen 560000 en 780000 jaar geleden. Deels wordt het gedaan omdat het leuk is om te doen, deels om te zien hoe ver je terug kunt, deels om vragen op te lossen en soms om te controleren hoe robuust onze ideeën over afstamming zijn. Bij sabeltandtijger DNA gaat het om het eerste en het laatste punt: een sabeltandtijger is een aansprekend populair beest, en sabeltandtijger DNA is heel geschikt om een stamboom uit fossielen en een stamboom uit DNA op elkaar te toetsen.  Eerst iets over sabeltandtijgers, dan over de toets.

Niemand weet of sabeltandtijgers tijgerstreepjes hadden, of aan een eenvormige poemavacht deden, of aan rozetten deden om in het bos niet op te vallen. Het gaat ook niet om de vacht. Het fascinerende zijn de hoektanden. Sabeltandtijgers (wat hun streepjes ook mogen zijn) hebben hoektanden van een maat die iedereen doet twijfelen hoe ze ooit hun bek open of dicht kregen, of ze hun snijtanden konden gebruiken, en of ze alleen met de zijkant van hun bek aten. Hoe slaagden ze erin een hapje te nemen? Vandaar een fascinatie die doorwerkt tot in uh films, als ICE AGE.
 

Er zijn natuurlijk ook goede bronnen over hoe een sabeltandtijger eruit zag – al gaat dat niet om zijn vacht. Mauricio Antón heeft een prachtig blog, waarin hij vertelt hoe hij zijn reconstructies van uitgestorven beesten maakt: https://chasingsabretooths.wordpress.com/. Daar kom je ook wel onduidelijke zaken tegen, maar niet de tijger, wel wat er op deze DVD zou staan.
 

De reconstructie door Mauricio Antón is van Smilodon, een geslacht Amerikaanse beesten, zowel Zuid-Amerika als Noord-Amerika. De hoektanden van  Smilodon houden het record:


Homotherium, uit Noord-Amerika, Europa, Azië en Afrika had behoorlijke slagtanden, maar niet zo uitzinnig als Smilodon.

 

Sabeltandtijgers behoren tot de kattenfamilie, Felidae. De Katten, de Echte Ware Katten Felidae, omvatten de sabeltandkatten Machairodontinae en de kegeltandkatten Felinae. Er zijn ooit drie groepen sabeltandkatten geweest, allemaal uitgestorven;  en nu zijn er alleen nog maar kegeltandkatten. De sabeltandkatten en de kegeltandkatten gaan volgens de fossielen tussen de een 20 miljoen jaar geleden uit elkaar. De splitsing tussen de lijn naar Homotherium en de lijn naar Smilodon ligt iets als 15 miljoen jaar geleden. 
 
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Fylogenie katten op grond van fossielen. Figuur 2.18 uit Turner en Antón, 1997.


Kandidaten voor de laatste gezamenlijke voorouder zijn fossielen uit het geslacht Pseudaelurus, beesten van ongeveer de maat van een lynx tot de maat van een poema. 
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Pseudaelursus skelet, figuur 2.14 uit Turner & Antón 1997
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Pseudaelurus reconstructie, figuur 2.15 uit Turner & Antón 1997

De grote soort Pseudaelurus quadridentatus(van een 30 kg) heeft nogal grote hoektanden, en geldt daarom als de voorloper van de sabeltandtijgers, de Machairodontinae. De vergroting van de hoektanden tot sabeltanden is waarschijnlijk in de drie lijnen in de fylogenie afzonderlijk gebeurd (zie fylogenie plaatje).

In 2000 is de een stuk onderkaak van een sabeltandtijger van de soort Homotherium latidens opgevist uit de Noordzee. Het bot bleek omstreeks 28.000 jaar oud, uit de tijd dat de plek waar nu de Noordzee is nog land was.  Er is DNA geïsoleerd uit een kies. Bovendien is er DNA geïsoleerd uit botten van twee Noord-Amerkaanse Homotherium, en uit botten van een Smilodon uit Chili. Vier keer archaïsch DNA.

 Foto Natuurhistorisch Museum Rotterdam

Dat DNA uit de fossielen is vergeleken met het DNA van levende beesten.
 
Image may be NSFW.
Clik here to view.
indelng van katten, sabeltandtijgers en andere roofdieren op grond van hun DNA. De x-as in is miljoen jaar geleden.



In het blauwe blokje staan de Latijnse namen van: de pardelroller, Indische mangoeste, gevlekte hyena, gestreepte hyena, servalgenetkat, de civetkat met de naam rassé, en gevlekte linsang (van boven naar beneden, Nederlands volgens wikipedia). In het groene blokje staan katten: nevelpanter, tijger, leeuw, luipaard, sneeuwluipaard, jaguar, de Zuid-Amerikaanse nachtkat of kodkod, caracal, Bengaalse tijgerkat, huiskat, poema, jachtluipaard, de Aziatische marmerkat, lynx en de Aziatische goudkat. In het rode blokje staan de fossielen. In totaal geeft deze figuur hoe de sabeltandtijgers Smilodon en Homotherium volgens hun DNA bij de levende roofdieren horen.

Smilodon en Homotherium blijken ook volgens hun DNA lang geleden uit elkaar gegaan te zijn, omstreeks 17 miljoen jaar geleden. Net als in het plaatje op grond van de gevonden fossielenDe vier sabeltandkatten komen heel netjes in de indeling op DNA te voorschijn als zustergroep van de kegeltandkatten. Dus net als in de morfologie op hun botten. Niet dat er anders verwacht werd, maar het is altijd bevredigend om te zien hoe goed morfologie en DNA tot dezelfde stamboom leiden.De sabeltandkatten en de kegeltandkatten zijn volgens hun DNA omstreeks 20 miljoen jaar geleden uit elkaar gegaan. De morfologische indeling gaf ook dat getal van een 20 miljoen jaar.

 
In eerdere studies met DNA (en ook morfologisch) waren Prionodon linsang en Prionodon pardicolor, de gestreepte en gevlekte linsang, de naaste verwanten van de katten, van de levende katten dus ( zie hier en hier).Ook hier komen de linsangs er uit als de naaste verwanten van de katten. De  'katvormige' Paleoprionodon ergens uit het Oligoceen (23-33 miljoen jaar geleden) is een prima kandidaat-voorouder voor linsangs en alle katten. Paleoprionodon zag er meer als een linsang dan als een kat uit, maar dan, alle roofdieren behalve katten hebben een spitse snuit. Die ronde kop is des kats.

DNA uit fossielen? Lees het boek van Svante Pääbo! Over Neanderthal DNA, over techniek en over Svante Pääbo.

****************
https://chasingsabretooths.wordpress.com/






P. Gaubert & G. Vernon, 2003. Exhaustive sample set among Viverridae reveals the sister-group of felids: the linsangs as a case of extreme morphological convergence within Feliformia. Proceedings of the Royal Society of London B 270: 2523-2530.

W.E. Johnson,E. Eizirik, J. Pecon-Slattery,1W.J. Murphy, A. Antunes, E. Teeling, S.J. O’Brien, 2006. The Late Miocene Radiation of Modern Felidae: A Genetic Assessment. Science 311; 73-77

Svante Pääbo , 2014. Neanderthal Man: In Search of Lost Genomes. Basic books. ISBN 9 780465 020836

A. Turner (text) & M. Antón (illustrations), 1997. The Big Cats and their fossil relatives. Columbia University Press, New York. ISBN 0-231-10228-3

 

Een nieuw stuk poot door een nieuw gen

Nieuw! is niets nieuws in de biologie. Nieuwe soorten, nieuwe vleugelpatronen, nieuwe onderdelen ...

Er zijn vele manieren van nieuw in de biologie, en één van die manieren is 'nieuw onderdeel door een nieuw gen'. Een prachtig voorbeeld daarvan is gepubliceerd in Science van 20 oktober 2017. Het gaat over een nieuw uitsteeksel aan een poot bij een beekloper, Rhagovelia. Dat nieuwe uitsteeksel wordt veroorzaakt door een nieuwe functie bij een verdubbeld gen.

Beeklopers zijn een insectenfamillie, maar hier niet erg bekend. Bekender  zijn de nauw verwante schaatsenrijders , ook een familie van insecten:  
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Schaatsenrijder
Schaatsenrijders lopen over water, en eten insecten. Schaatsenrijders doen dat bij redelijk stilstaand water. Beeklopers lopen ook over water, eten ook insecten, maar komen voor op stromend water.


Er is kennelijk maar één soort beekloper in Nederland:


Image may be NSFW.
Clik here to view.
Nederlandse beekloper, Velia caprai
Bij de familie beeklopers horen veel geslachten en soorten – zo gaat dat bij de insecten. Eén van die geslachten is Rhagoveliauit de tropen. Dat zijn beesten die specialiseren in prooien vangen in snel stromend water. Ze kunnen tegen de stroomrichting in lopen, en snel ook. Dat doen ze door een speciaal nieuw uitsteeksel aan de middenste poot van de drie paar poten die insecten hebben. Alle Rhagoveliasoorten hebben een waaier haartjes aan op het laatste segment van het middelste paar poten. Die waaier is totaal nieuw: er is geen ander insect dat zoiets heeft.  De waaier geeft meer grip op het water, en maakt dat het insect sneller kan lopen en draaien op water.
 

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Rhagovelia beest met de waariers op de middelste poten


Image may be NSFW.
Clik here to view.

Rhagovelia waaier op middenpoot
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Nog eens de Rhagoveliawaaier, en hoe de middenpoot eruit ziet bij het naast verwante insectengeslacht, Stridulivelia.
Rhagovelia met waaier en Rhagovelia zonder waaier door storing gen

Onderzoekers in Lyon hebben uitgezocht hoe dat genetisch in elkaar zit. Eerst is gekeken naar welke genen in het embryo werkzaam zijn op precies dat punt in de middelste poot, -  maar niet in de andere poten, - niet in andere delen van de middelste poot, - en ook niet op precies dat punt van de middelste poot bij de nauwverwante Stridulivelia. Dat waren vijf genen, waarvan twee nog onbekend waren: de bekende genen y, cp19, ccdc174 en de twee onbekende  genen c67063_g1 en c68581_g1. Van de drie bekende genen weten we wat ze doen, en dat is niet de aanzet geven tot de waaier. 
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Plaats van werking van de vijf genen die verantwoordelijk zijn voor de waaier.

De twee nog onbekende genen c67063_g1 en c68581_g1 bleken tot heel overeenkomstige eiwitten te leiden. 
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Aminozuurvolgorde in de eiwitten van de genen c67063_g1 en c68581_g1 Als de eiwitten hetzelfde aminozuur op dezelfde plaats hebben is dat grijs aangegeven, verschillen in aminozuur zijn ingekleurd. Lettercode voor aminozuren:  A, Alanine; C, Cysteïne; D, Asparaginezuur; E, Glutaminezuur; F, Phenylalanine; G, Glycine; H, Histidine; I, Isoleucine; K, Lysine; L, Leucine; M, Methionine; N, Asparagine; P, Proline; Q, Glutamine; R, Arginine; S, Serine; T, Threonine; V, Valine; W, Tryptofaan; and Y, Tyrosine.

Zoeken naar DNA dat overeenkomt met deze genen leverde op dat een dergelijk gen ook bestaat in andere wantsen .  Alleen, in andere wantsen, schaatsenrijders, beeklopers, dan Rhagovelia bleek er steeds maar één overeenkomstig gen te zijn, terwijl de drie onderzochte Rhagoveliasoorten alle drie twee genen hadden. Uit vergelijken bleek dat c68581_g1 het meest leek op de genen in enkel voud aanwezig in de schaatsenrijders en beeklopers, meer dan c67063_g1. Daarom werd c67063_g1 'geisha' (gsha) genaamd, en c68581_g1'mother-of-geisha'  (mogsha). 'Mother-of geisha'  omdat het duidelijk gaat om duplicatie van een gen, en c68581_g1 lijkt het meest op de overeenkomstige genen in de andere soorten. Het verdubbelde gen dat uniek is voor Rhagovelia en samengaat met een waaier aan de middelse poot werd genoemd naar de Japanse geisha met een waaier. 
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Indeling van eiwitvolgorden van de genen geisha en mother-of-geisha in schaatsenrijders en beeklopers. Het gen geisha komt over de soorten Rhagovelia  overeen (zie rood blokje). Er is meer verschil tussen mother-of-geisha en geisha dan tussen de soorten.


Image may be NSFW.
Clik here to view.

Het gen geisha  leidt tot veel meer messengerRNA in de middelste poot dan het gen mother-of-geisha.
Al met al, het is het gen geisha dat de waaier aan de poot veroorzaakt. Het is een gen dat ontstaan is door genduplicatie uit mother-of-geisha, en zich een andere functie heeft aangemeten onder snelle verandering in eiwitvolgorde. We zien 'innovatie door genduplicatie'.

Eerder zagen we dat gen duplicatie veel voorkomt en dat gedupliceerde genen van functie kunnen veranderen . Bij een genduplicatie als amylase in Drosophila melanogaster die zo jong is dat de duplicatie nog niet in elk individu aanwezig is, zien we kleine verschillen. We hebben de genduplicatie tijdens de gendifferentiatie betrapt.

Hier zien we hoe genduplicatie beredeneerd wordt uit vergelijken van genen tussen nauw verwante geslachten. De onderzoekers uit Lyon begonnen met een nieuw onderdeel van de poot. Ze kwamen uit op een gen dat ontstaan was door verdubbeling van een gen, waarbij een van de twee dochtergenen een nieuwe functie gekregen had.

*************




Santos et al, 2017. Taxon-restricted genes at the origin of a novel trait allowing access to a new environment. Science 358: 386-390  (betaalmuur)

Kakkerlakkenmelk

Kakkerlakkenmelk?

Dit gaat over nieuwe genen voor nieuwe eigenschappen.
De nieuwe eigenschappen zijn:
            Levendbarend bij de kakkerlak
            Voedselopname door embryo's
De nieuwde genen zijn voor:
            Eiwitten in embryovoedsel

In 2016 was er een klein hypeje, over het 'superfood van de toekomst': kakkerlakkenmelk. Veel voedzamer per mg dan koemelk! Ik had het hypje gemist, maar hier is het:  hier en hier en in Nederland daar en daar.

Het ging over deze kakkerlak, Diploptera punctata, de Polynesische kever-kakkerlak, Pacific  Beetle-Cockroach:  


Ik hoop dat de plaatjes de juiste soort laat zien, want mijn idee van kakkerlak is vooral 'ik hoop ze niet te zien'. Op het plaatje moet niet alleen een kakkerlak staan – een van de meer dan 4000 kakkerlak soorten – , maar  de meest speciale kakkerlak: de enige levendbarende kakkerlak met interne voeding van de embryo's.  
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Figuur 1. Levendbarend bij de kakkerlak: eerste stadium nymfen komen uit de broedzak
Verreweg de meeste insectensoorten leggen eieren. Bij sommige insectensoorten blijft het ei ergens in de moeder, maar is dat alleen maar een beschermde plaats: het embryo in het ei moet het doen met de voedselvoorraad in het ei. Als die voedselvoorraad op is, komt het jonge beest uit het ei en wordt het jonge beest gelegd. Dat heet 'ovovivipaar'– het woord betekent dat er eieren zijn maar de jongen  levend gebaard worden. Er is een klein aantal kakkerlaksoorten dat ovovivivipaar is. Er is dan een broedzak waarin de embryo's zich in het ei kunnen ontwikkelen, maar elk ei heeft voldoende dooier voor die ontwikkeling bij zich. En dan is er 'vivipaar'  - levendbarend. Diploptera punctata is vivipaar. De broedzak bij ovovivipare kakkerlakken en bij Diploptera punctatais dezelfde structuur. In de DNA-fylogenie van de kakkerlakken staat Diploptera punctata dan ook midden tussen de ovovivipare kakkerlakken  (Kambhampati 1995). Diploptera punctata stamt dus van ovovivipare kakkerlakken af. Alleen, bij Diploptera punctata worden de eieren niet alleen opgeslagen in de moeder, maar worden de embryo's door de moeder gevoed. Met kakkerlakkenmelk.

In 1951 publiceerde Harold Raymond Hagan het boek Embryology of the Viviparous Insects.De heel gunstige review in Science uit 1952 laat weten dat het 472 blz dik was, en $6.50 kostte. Kom nu eens om een degelijk wetenschappelijk boek voor $6,50! In dat boek staat al dat Diploptera punctata levendbarend moet zijn: de eieren hebben niet veel dooier, maar de eerste stadium nymfen zijn heel groot als ze uitkomen uit de broedzak van de moeder.

De broedzak is een instulping van de cuticula na het 7de buikschildje. De binnenkant van de broedzak is dus formeel de buitenkant van het beest. Bij ovovivipare kakkerlakken en bij Diploptera bipunctata legt het vrouwtje de eieren direct in de broedzak. In de broedzak liggen de embryo's als haringen in een ton opeengestapeld.
 
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 2   Doorsnede door het achterste deel van het achterlijf van vrouwelijke Diploptera punctata. De doorsnede is in de lengterichting  in het midden. De kop is ergens links. Met B aangegeven is de bursa copulatrix, waarin eieren en mannelijke geslachtscellen elkaar ontmoeten.Met V aangegeven is de ovopositor waardoorheen het ei gaat bij het leggen. De eieren komen bij het leggen in de broekzak terecht. Er zijn 12 embryo's E  getekend als nauwkeurig gestapelde cilindertjes.  Figuur 1 uit  Stay en Coop, 1974

Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 3   Embryo's: het getal geeft het percentage van de ontwikkeling dat voltooid is. Stay en Coop, 1973
 
In 1955 werd al bekend dat de embryo's in de broedzak op een of andere manier te eten kregen. In 1973 en 1974 volgde de beschrijving van de embryologie bij Diploptera punctata. In hetzelfde artikel uit 1973 staat de waarneming dat de embryo's in de broedzak inderdaad drinken: ze nemen een aangeboden blauwe kleurstof op. Voedselvloeistof wordt afgescheiden door de wand van de broedzak. De voedselvloeistof bevat koolhydraten, vetten en veel eiwit. In 2004 werd dat eiwit geanalyseerd:het bleken 22 verschillende eiwitten. De aminozuurvolgorden en de DNA sequenties van de genen die voor de eiwitten coderen zijn nu bekend.

De 22 melkeiwitten verschillen maar zijn duidelijk behoorlijk overeenkomstig. Ze zijn allemaal 171 aminozuren lang, 16 aminozuren voor een signaalpeptide aan het begin en dan 155 aminozuren voor het eigenlijke eiwit. Dat betekent dat de minstens 22 genen voor die melkeiwitten ook behoorlijk overeenkomen. Ze hebben alle 22 dezelfde intron-exon structuur: vijf exons, van totaal 513 basen, gescheiden door vier veel langere introns. De DNA sequentie komt sterk overeen.
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Figuur 5: Exon –intron structuur van de 22 melkeiwitten.Williford et al (2004)


Image may be NSFW.
Clik here to view.
Figuur 6: Aminozuursequentie van vijf melkeiwitten. De dikgedrukte aminozuren zijn identiek in alle 22 melkeiwitten.
De vraag is waar die hele genfamilie van 22 melkeiwitgenen vandaan komt. Vergelijken van de aminozuur- en DNA sequenties met bestaande databases laat zien dat het om genen uit de lipocaline (link) genfamilie gaat. Lipocalines hebben diverse functies, veelal als transport eiwit van hydrofobe (waterschuwe) stoffen. Een van die hydrofobe stoffen is cholesterol. Cholesterol wordt niet door insecten aangemaakt en moet uit het eten komen. Er is veel cholesterol in de broedzak gevonden. De melkeiwitten zouden ook cholesterol naar de embryo's kunnen vervoeren. Vervoeren van cholesterol naar de embryo's zou ook de eerste functie van de melkeiwitten kunnen zijn geweest, voor dat de eiwitten zelf ook opgenomen werden.  

Een ander lipocalin-eiwit in kakkerlakken wordt gevonden bij de kakkerlak Leucophaea maderae. Daar zit het in de afscheiding van het mannetje waarmee hij het vrouwtje voert bij de balts. Het is een afscheiding uit de cuticula, dus de afscheiding zit aan de buitenkant van het mannetje. Ook melkeiwittten worden door de cuticula afgescheiden, en ook daar naar de buitenkant – de broedzak is immers een instulping. Dat doet denken dat het vooroudereiwit van de melkeiwitten een afscheiding is van de cuticula om aan de buitenkant vetten te binden. De nieuwe functie als transporteiwit van bv cholesterol van de cuticula naar de embryo's bracht met zich mee dat ook het transporteiwit opgenomen werd – en voedzaam bleek. Door opname vermindert de hoeveelheid transporteiwit, en moet er meer aangemaakt worden. Hoe meer het transporteiwit gegeten moet worden, hoe meer er aangemaakt moet worden. Met 22 genen voor melkeiwitten kan er veel eiwit, nu met als hoofdfunctie voeding, niet langer transport, aangemaakt worden. We zien een voorbeeld van het inschakelen van een bestaand gen voor een nieuwe functie, hier gevolgd door uitgebreide duplicatie van het gen om zijn nieuwe functie goed te vervullen.

*****************
Stay, B., and Coop, A. 1973. Developmental stages and chemical composition in embryos of the cockroach Diploptera punctata, with observations on the effect of diet. J. Insect Physiol. 19: 147–171.
Stay, B., and Coop, A. C. 1974. ‘‘Milk’’ secretion for embryogenesis in a viviparous cockroach. Tissue Cell 6: 669–693. 
Williford, Stay, en Bhattacharya, 2004. Evolution of a novel function: nutritive milk in the viviparous cockroach, Diploptera punctate. Evolution & Development  6 : 67






 

Een schitterende glinsterende dino

Nog onbekende dinosauriërs worden bijna dagelijks gevonden. Laat ik niet overdrijven, wekelijks: het is 31 januari 2018 als ik dit schrijf, en  voor 2018 staan er zeven nieuwe soorten op de lijst; in 2017 zijn er 43 nieuwe dinosauriërsoorten gevonden.  Het jaar 2017 had een goede oogst aan bijzondere dino's, en 2018 begint met een klapper:
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 1. Reconstructie van de bijna-vogeldino Caihong juji (Credit: Velizar Simeonovski, The Field Museum)
Weerschijnkleuren, veren, tandjes, alles gedocumenteerd in een fossiel beest van 161 miljoen jaar geleden. Het beest is Caihong juji genoemd: caihongbetekent regenboog in het chinees, jubetekent groot en ji betekent richel. 'Regenboog' is naar de weerschijn in de veren, en 'grote richel' naar een botuitsteeksel bovenvoor zijn oog. Niet zo'n erg grote richel trouwens, een kammetje, het uitsteekseltje is maar een klein bobbeltje bovenop zijn bek in de reconstructie.
Het fossiel is gevonden in een splijtvlak van de steen, dus beide zijden van het splijtvlak laten een deel van het fossiel zien:
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 2. Fossiel van Caihong juji . De kop is middenboven, de staart aan de buitenkanten. De veren zijn duidelijk te zien.
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 3. Tekening van het fossiel van Caihong juji, zie rechter foto van figuur 2.
Caihong heeft duidelijk veren over zijn hele lijf, met schacht, baarden en baardjes. Caihong heeft geen echte slagpennen aan de voorpoten of achterpoten: de lange veren aan de voor- en achterpoten zijn symmetrisch en de schacht is niet erg stijf. Er zijn asymmetrische veren aan de staart, asymmetrischer bij de basis van de staart dan op het einde.
De veren zijn in detail bewaard gebleven. Het moeten zijïge veren, vrij slap, geweest zijn.
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 4 voorpootveer
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 5 Achterpootveer
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 6 Detail van een veer: baarden en baardjes (pijlen)
De veren zijn zo goed bewaard dat ze met de electronenmicroscoop onderzocht konden worden. In een deel van de bewaarde veren zitten zogenaamde melanosomen. Dat zijn kleine ronde of ovale lichaampjes in de cellen waar zwart pigment in zit. Uit de vorm van de melanosomen en uit hoe ze opeengepakt zitten kan afgeleid worden wat de kleur van de veer geweest moet zijn, en of er weerschijn was of niet.
De pakking en grootte van de melanosomen is vergeleken met de pakking en grootte van de melanosomen bij levende vogels. Dat laat zien dat Cailong weerschijn in verschillende kleuren had over zijn zwarte verenpak.  'Zijn', vermoedelijk. Naar analogie van de huidige vogels doen vooral de mannetjes aan de schitterende kleuren.
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 7 Melanosomen bij Caihong (boven) en bij twee kolibries, Calypte anna en Coeligena phalerata. De kolibrie Calypte anna heeft een roodpaarse weerschijn, Coeligena phalerata heeft blauwgroene weerschijn.
*****************
Hu et al., 2018. A bony-crested Jurassic dinosaur with evidence of iridescent plumage highlights complexity in early paravian evolution. Nature Communications 9, Article number: 217 (2018) doi:10.1038/s41467-017-02515-y                                                                                                                                                               https://www.nature.com/articles/s41467-017-02515-y
 


Dino, vogel?


Een vogel is een dinosauriër.

OK, wat betekent dat?

Vogels vormen een groep, één groep, en die groep, vogels, is een deel van de groep dinosauriërs.

Net als: een vleermuis is een zoogdier.

Dat vleermuizen zoogdieren zijn heeft sinds Linnaeus niemand betwijfeld. Vleermuizen hebben haar en zogen hun jongen, en dan hebben we twee duidelijke en onderscheidende eigenschappen gehad. Elke soort beest met haar dat de jongen zoogt is een zoogdier. Dus, de vleermuizen voldoen aan die definitie. De vleermuizen vormen een groep, één groep, en die groep, vleermuizen, is een deel van de groep zoogdieren, omdat de vleermuizen aan de omschrijving van zoogdieren voldoen.

Nu hebben we twee eigenschappen van levende vleermuizen gebruikt om te betogen dat vleermuizen zoofdieren zijn, maar wat als de vleermuizen uitgestorven zouden zijn? Stel .... Zouden we dan aan de hand van hun botjes ook tot de conclusie moeten of kunnen komen dat vleermuizen zoogdieren zijn? Ja, omdat de zoogdieren ook op hun botten te definiëren zijn. Zoogdieren zijn gewervelde dieren met één bot in hun onderkaak en drie botjes in hun middenoor. Fossiele vleermuizen voldoen hieraan, ook in het hypothetische geval dat de vleermuizen uitgestorven zouden zijn. Dus, omdat ze gewervelde dieren zijn met één bot in hun onderkaak en drie botjes in hun middenoor, zijn vleermuizen zoogdieren.

Dat is het recept: zoek onderscheidende kenmerken aan het skelet.

Vraag 1 is: wat zijn de onderscheidende kenmerken van het skelet van dinosauriërs?

En vraag 2 is: voldoen vogels daaraan?

We moeten ergens beginnen, en dat is bij de afdeling Diapsiden van de gewervelde viervoetige landbeesten. Diapsiden hebben twee openingen in hun schedel achter hun oog, allebei op een vaste plaats met steeds dezelfde schedelbotten eromheen. 
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 2 Diapside schedel. De openingen zitten op een vaste plaats tussen de schedelbotten. De schedelbotten onder en achter het oog zijn:  jukbeen jugale j; wandbeen parietale p; postorbitale po; vierkantsbeen quadratum q; quadratojugale qj; slaapbeen squamosal sq. Figuur door Preto(m) - CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=1017402
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Fguur 3 De schedel van de brughagedis, met aan elke kant twee grote openingen achter de oogkas. Dit is een klassiek voorbeeld van een diapside schedel.
Dinosauriërs zijn een onderafdeling van de diapside beesten. Behalve twee openingen in de schedel achter het oog is er ook nog een opening in de schedel voor het oog, en een opening tussen de botten van de onderkaak.
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 4 Massospondylusschedel, met de openingen aangegeven. Massospondylus is een vrij vroege plantenetende dino.

Bovendien staan dino's rechtop, in tgenstelling tot de vroege landbeesten onder de gewervelden en de hagedissen. Vroege landbeesten onder de  gewervelde dieren hadden hun poten opzij staan, en hun lijf hing tussen hun poten bij het lopen. Bij hagedissen hangt het lijf nog tussen de poten, en daarbij hoort lopen met een golfbeweging van het lijf. Het afzetten tegen de grond gebeurt dan met de spieren van het lijf. Boven je poten staan betekent dat je niet meer met een golfbeweging van het lijf loopt, maar vanuit je dijspieren. Er is dan ook een extra richel op het dijbeen voor spieraanhechting. Het skelet is anders bij beesten die bovenop hun poten rechtop staan, het pootgewricht is anders. Er is een kop op het dijbeen, en de kom waarin het dijbeen draait is anders dan bij hagedissen.
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 5 De stand van de achterpoten bij hagedissen (links) en bij dinosauriërs (midden).

Bij dino's is er een kop op het dijbeen die draait in een kom gevormd door de drie bekkenbeenderen. De drie bekkenbeenderen (darmbeen, zitbeen, schaambeen) komen niet helemaal samen in één punt, bij dino's zit er een venster waar de drie bij elkaar komen.

Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 6 Het bekken bij dino's, twee vormen. Pubis = schaambeen, ilium = darmbeen,   ischium = zitbeen , acetabutum = kommetje voor heupgewricht, bij dino's  met opening.

Bovendien lopen dino's op hun achterpoten, en zijn de voorpoten vrij om iets te pakken. Sommige dino-groepen zijn later weer op vier poten gaan lopen. Vaak zijn de voorpoten nog korter dan de achterpoten.

Bovendien zit bij dino's het enkelgewricht tussen de voetwortelbeentjes, en niet tussen de onderbeenbotten en de voetwortelbeentjes (zoals bij zoogdieren).
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 7 Schema van enkelgewricht dino's

Het scheenbeen (tibia, T) en het sprongbeen (astragale as) liggenin een rechte lijn, en het kuitbeen (fibula F) en het hielbeen (calcaneum ca) liggen ook in een rechte lijn. Het eigenlijke gewricht volgt op hielbeen / sprongbeen.
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 8 Overzicht eigenschappen dino's, gedemonstreerd aan Eoraptor (boven) en Herrerasaurus (midden). Schedel met twee openingen achter het oog en een opening tussen oogkas en neusgat, en een opening in de onderkaak. Bekken met kom (acetabulum) voor de kop van het dijbeen. Bij dino's is daar een opening.  Achterpoot met gewricht na hielbeen / sprongbeen en lange overige voetwortelbeentjes. Figuur 6.12 uit Benton, 2015, Vertebrate Palaeontology
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Figuur 9 Herrerasaurus (groot)enEoraptor (klein) skeletten, plus eenPlateosaurus schedel.

Dit zijn genoeg eigenschappen om mee te werken bij de vraag of een vogel een dino is, of vogels tot de groep dinosauriërs behoren.

Schedels van vogels zijn licht en compact, zodat we voor de openingen in de schedel eerst naar fossiele vogels moeten kijken. Heel informatief isConfuciusornis.
Image may be NSFW.
Clik here to view.

Figuur 10. Skelet van Confuciusornisen zijn schedel, met twee openingen achter de oogkas ee openng ervoor, en openingen in de onderkaak.
Confuciusornisis een geslacht vogels met vermoedelijk vier soorten, van 125 miljoen jaar oud. Het is een van de bekendste oude vogels: er zijn duizenden exemplaren gevonden zijn.  Confuciusnornis had een tandenloze bek en  is daarmee de oudst bekende vogel met een snavel; de staart is vrij kort. Het beest was ongeveer de maat van een houtduif.

De schedel van Confuciusornis bezat beide openingen achter de oogkas, een opening voor de oogkas, en openingen in de onderkaak. Bij moderne vogels is de schedel sterk vergroeid, en is er de mogelijkheid de bovensnavel op te klappen. De oogkas en de benedenste van de twee openingen zijn samengesmolten. De opening tussen neusgat en oogkas en de opening tussen de onderkaak botten zijn goed te zien.
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Figuur 11  Vogelschedel, roodborstlijster Turdus migratorius (American robin)

Vogels, ook Confuciusornis, staan rechtop op hun poten, met een dijbeen met een duidelijke kop. Het bekken van Confuciusornis had een opening in de heupkom, net als moderne vogels dat hebben.

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Figuur 12. Het bekken van een koereiger van opzij gezien. De heupkom is gemerkt met 5, de opening in de heupkom

Bij Confuciusorniszijn de middenvoetsbeentjes al vergroeid met sommige voetwortelbotjes, zodat er al een loopbeen is. Bij de huidige vogels zijn de voetwortelbeentjes vergroeid met de naastliggende botten, sprongbeen en hielbeen met scheenbeen en kuitbeen, en de overige met de middenvoetsbeentjes. Bij Archaeopteryx zijn hielbeen en sprongbeen nog onafhankelijk te zien.

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Figuur 13 Vogelpoot anatomie. De knie is niet zichtbaar, ingebed in de veren of zelfs in het lijf.Het enkelgewricht zit tussen andere botten dan bij de mens. De verlengde middenvoetsbeentjes geven extra lengte aan de poot.

OK, Confuciusornis behoort tot de dinosauriërs. En Confuciusornis is een vogel. Moderne vogels hebben ook een diapside schedel met een opening voor hun oogkas, en een opening tussen de botten in hun onderkaak. En ze staan rechtop en hebben een opening in hun heupkom. En ze hebben het dino-enkelgewricht. Dus, moderne vogels zijn dino's.

En Caihong? Caihong behoort ook tot de dino's. Caihong heeft de openingen in de schedel en de poten van dino's. En hij heeft veren. Maar is Caihong een vogel?

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Figuur 14. Schedel van Caihong juji, met duidelijke opening (twee zelfs) voor de oogkas, en kleine openigen achter de oogkas en in de onderkaak.

Is Caihong een vogel? Nee, maar het wordt er niet helderder op wat een vogel is.

*******************

Hu et al., 2018. A bony-crested Jurassic dinosaur with evidence of iridescent plumage highlights complexity in early paravian evolution. Nature Communications 9, Article number: 217 (2018) doi:10.1038/s41467-017-02515-y https://www.nature.com/articles/s41467-017-02515-y

 

Zie een gebakken kippenpoot voor de kop op het dijbeen



Herrerasaurus and Eoraptor skeletons, plus a Plateosaurus skull, North American Museum of Ancient Life.https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Herrerasaurusskeleton.jpg

Vogelbekken uit:               Hamdy, 2015. Anatomical investigation on the appendicular skeleton of the cattle egret (Bubulcus ibis). Journal of experimental and clinical anatomy 14: 5-12








Hou et al, 1999. A diapsid skull in a new species of the primitive bird Confuciusornis. Nature 399: 679-682
Chiappe et al, 1999. Anatomy and Systematics of the Confuciusornithidae (Theropoda: Aves) from the Late Mesozoic of Northeastern China. Bulletin of the American Museum of Natural History 242.

Een vogel is ... een dinosaurier met minder dan 23 staartwervels?


Caihong juji

OK, elke vogel is een dino, zie vorige blogpost. Welke dino's zijn dan vogels? Caihong heeft veren maar de veren aan de voorpoten laten zien dat hij niet kon vliegen. De veren aan de voorpoot zijn niet stijf en niet asymmetrisch, en daarom kan Caihong niet vliegen.. Caihongzou géén vogel zijn? Wat is dan een vogel?

Bij de huidige beesten is het heel duidelijk: een vogel heeft veren en vliegt ( of zal wel vliegende voorouders gehad hebben, bij de struisvogels enzo), en een hele reeks eigenschappen in zijn skelet die alleen voor vogels gelden, van vorkbeen tot loopbeen, van beweegbare bovensnavel tot kippekontje (of hoe de pygostyle in het Nederlands heet, als er al een ander woord dan pygostyle voor is). Hoe vergaat het al die eigenschappen als je naar de fossielen kijkt?

 

Veren:  Er zijn verschillende groepen dinosauriërs, en de vogels behoren bij de Theropoden, de dino-groep met de vleeseters. Misschien hadden niet alle theropoden veren, maar vermoedelijk hadden alle beesten die tot de groep coelurosauria binnen de theropoden behoren veren. Ook vogels behoren tot de coelurosauria. Dus, veren zijn niet specifiek voor vogels, er zijn buiten de vogels ook veel dino's met veren. Bijvoorbeeld ook Yutyrannus, een beest uit de groep van Tyrannosaurus rex, ver van de vogels maar een theropode, had veren. Bekend is Caudipteryx zoui, ook een beest dat duidelijk buiten de vogels staat, maar wel grote duidelijke veren aan staart en poten had.

Caudipteryx zoui, een van de vele reconstructies

Velociraptor geniet wijde naamsbekendheid vanwege de Jurassic Park films, al is het beest in de film dat de kinderen in de keuken achterna zit gebaseerd op de grotere Deinonychus.Velociraptor had veren: de aanhechtingen van slagpennen zijn gevonden op zijn ellepijp in zijn onderarm.  Die aanhechtingen houden in dat Velociraptorvrij grote veren aan zijn voorpoten had, al zijn de voorpoten veel te kort om te kunnen vliegen. Deinonychus wordt gereconstureerd met veren op grond van de verwante Velociraptor.Deinonychisis omstreeks een meter hoog bij drie meter lang inclusief staart. De spanwijdte over uitgestrekte voorpoten is 180 cm. Uit het skelet blijkt dat Deinonychus zijn voorpoten opvouwde zoals vogels dat doen, dus de hand met de pinkzijde naar de onderarm – een manier van vouwen van arm en hand die geen zoogdier, ook wij niet, de vogels nadoet. Bij naar voren uitgestrekte voorpoten staan de handen verticaal, met handpalmen naar elkaar. Velociraptor/Deinonychus in de film heeft een zoogdierpols die hij gebruikt om een deur open te maken – de echte poot is daar niet voor geschikt.

Deinonychus antirrhopus reconstructie en skelet.

Veren werkt dus niet, er zijn veel meer dino's met veren dan alleen vogels.

 

Vliegen: Vogels vliegen of hebben een vliegende voorouder, maar er zijn dino's die niet tot de vogels gerekend wordt en waarschijnlijk wel kon vliegen. Het duidelijkst is Microraptor:

Microraptor gui

Microraptor hoort bij de dromaeosauriërs, net als Velociraptor en Deinonychus, maar heeft vleugels die in staat moeten zijn tot klappende vlucht, ongeveer even goed als Archaeopteryx.Microraptor is de eerste soort die gevonden is van een aantal min of meer overeenkomstige vrij kleine dromaeosauriërs die konden vliegen of glijden.

Iedere keer dat er een analyse op grond van een grote dataset aan soorten en kenmerken op fossiele coelurosauriërs gedaan wordt komen Microraptor en zijn verwanten er als niet-vogel dino uit.

Een ander vermoedelijk vliegende dino is Anchiornis. Anchiornis behoort tot dezelfde groep dino's als Caihong, maar heeft steviger veren aan de voorpoten / vleugels. Analyse van de indeling van vele soorten op grond van veel kenmerken plaatst Anchiornis en Caihong steeds op afstand van Archaeopteryxen de vogels.

Anchiornis huxleyi

Vliegen werkt dus niet, er zijn veel meer dino's die konden vliegen dan alleen vogels.

 

Wat dan wel? Afzonderlijke eigenschappen?

Vorkbeen: komt bij veel theropode dino's voor, onder andere bij Tyrannosaurus rex

Loopbeen: Bij de huidige vogels zijn sprongbeen en hielbeen vergroeid met scheenbeen en kuitbeen, en de overige voetwortelbeentjes zijn vergroeid met de middenvoetsbeentjes tot loopbeen. Bij Archaeopteryx zijn hielbeen en sprongbeen nog onafhankelijk te zien, en zijn de middenvoetsbeentjes niet volledig vergroeid.

Beweegbare bovensnavel: De bovensnavel kan niet opklappen bij Archaeopteryx en Confuciusornis, dus er zijn beesten die duidelijk vogel zijn die hun snavel niet kunnen opklappen.

Pygostyle: de staartwervels van de huidige vogels zijn deels vrij maar klein, en deels vergroeid tot een botje in de vorm van een ploeg, de pygostyle. De meeste moderne vogels hebben 6 kleine vrije staartwervels en een pygostyle door vergroeiing van 8 staartwervels. De staartveren zitten vast aan dat botje; er zitten spiertjes aan vast die de twaalf staartveren waaiervormig kunnen spreiden of naar achter kunnen trekken. Archaeopteryx (157 miljoen jaar geleden) had 22-23 afzonderlijke staartwervels en geen enkele vorm van pygostyle. Jeholornis (122 miljoen jaar geleden) had 22 staartwervels, Confuciusornis(125 miljoen jaar geleden) had zeven vrije staartwervels en acht of negen staartwervels in een langerekte pygostyle. Daarentegen had Anchiornis minstens 32 staartwervels, Caihong had 26 staartwervels, en de Microraptor soorten hadden een wisselend aantal staartwervels, 23-30. Misschien dat 'minder dan 23 staartwervels' een goede manier is om een vogel van een dino te onderscheiden ....  . Die dino moet dan wel veren en lange armen hebben ...

Al met al, enig onderscheid tussen een niet-vogeldino en een vogeldino is verre van duidelijk. Om de uitmuntende Nederlandse wikipedia te citeren: "In een iets kortere staart ligt natuurlijk niet de essentie van het vogel-zijn besloten. Dat de vogels, die tegenwoordig zo'n wezenlijk andere groep vormen, in het beeld dat de huidige stand van wetenschap over hun evolutie kan verschaffen, zonder plotse overgangen in andere groepen vervloeien, is een teken dat die wetenschap correct hun plaats bepaald heeft."

***************






Jurassic Park: Velociraptors in de keuken: https://www.youtube.com/watch?v=dnRxQ3dcaQk


Vogeliger en vogeliger

De eerste Jurassic Park film is van 1993. Alle dino's in de film hebben een leerachtige of schubachtige buitenkant. Niemand wist toen anders. Niemand had ooit anders gedacht dan een leerachtige of schubbige buitenkant sinds de tijd dat de dinofossielen ontdekt waren. 'Dinosauriërs' immers, 'verschrikkelijke hagedissen'.  Dino's moésten er wel met schubben uitgezien hebben.

In 1996 kwam de donderslag bij heldere hemel: een fossiele dino met veerachtige structuren aan hun buitenkant, uit China. Het werd ontvangen tussen volledig ongeloof en opperste verbazing. Het mooie fossiel van Sinosauropteryx primalaat duidelijk een randje veertjes zien:

Sinosauropteryx fossiel

De eerste reconstructie, in het artikel met het verbluffence nieuws in Science van 1 november 1996, was geheel in de 'uitgebeende kale kip' traditie van dino reconstructie:

Science 1996

Intussen zijn de kleuren voor Sinosauropteryx bekend, en d ekleurverdeling van het dons en de veertjes over het lijf:

Current Biology 2017, neusgat zit helemaal rechts in de tekening
 

De tweede dino met veren die ontdekt werd was Caudipteryx, die ruime bekendheid haalde door op de voorpagina van de National Geographic te staan. Dat was de 1998 National Geographic die ruime bekendheid aan de dino's met veren gaf:

Caudipteryxfossiel met staartpluim veren herkenbaar boven.

Caudipteryx1998, nog steeds met sporen van het 'kale kip' idee.

Nu wordt Caudipteryx getekend als  een veel vogeliger beest:


Caudipteryx 2017.

 
De grootste gedaanteverwisseling hebben de 'raptors' van Jurassic Park ondergaan:

Film 1993, Jurassic Park

Game of film raptor.

De reconstructie van kleine (!) Velociraptor is nu:

Velociraptor 2016

En de grotere Deinonychus, die in de Jurassic Park films voor Velociraptor speelt ziet er in reconstructie nu zo uit:

Deinonychs antirrhopus 2015 (etend)  en 2006 (zittend).

Niet dat Velociraptor en Deinonychys niet gevaarlijk waren. Maar ja, in Australie, in Kuranda bij Cairns, was het: blijf zo ver mogelijk van de kasuarissen vandaan als ze bij de weg lopen. Zoek ook geen ruzie met een kalkoense haan of met een krielhaan die een koppel kippen heeft. Dino's zijn fel.


Dino versus zoogdier demonstratie:
*************

Eerste nieuws over veren in dinosauriërs: Ann Gibbons , 1996. New Feathered Fossil Brings Dinosaurs and Birds Closer.  Science 274, No. 5288 (Nov. 1, 1996), pp. 720-721; verslag van de Fifty-sixth Annual Meeting of the Society of Vertebrate Paleontology, American Museum of Natural History in New York City, 16-19 October.

Publicatie Sinosauropteryx:  Chen et al 1998. An exceptionally well-preserved theropod dinosaur from the Yixian Formation of China, Nature 391: 147–152

Publicatie Caudipteryx: Ji et al 1998. Two feathered dinosaurs from northeastern China. Nature 393: 753-761


Anterodorsally posteroventrally


Hip? Excuse me? Kan iemand dat vertalen?

In totaal staat er, in het artikel van Voeten en medewerkers in Nature Communications over het vliegvermogen van Archaeopteryx:

"We therefore interpret that Archaeopteryx actively employed wing flapping to take to

the air through a more anterodorsally posteroventrally oriented flight stroke than used by

modern birds."

Eerste vraag: hoe vliegen vogels?

Tweede vraag: wat is een anterodorsally posteroventrally oriented vleugelslag?

Derde vraag: wat is het verschil met de huidige vogels?

Vierde vraag: vertelt het ons iets over het ontstaan van het vliegen?

Eerst even anterior, posterior, dorsaal en ventraal. Samen met links en rechts zijn dat de lichaamsassen.  'Dorsaal' aan de rugkant, 'ventraal' is aan de buikkant. 'Anterior' betekent 'voor', maar omdat ons gezicht ventraal zit doordat bij de apen de hersenen uitdijdden, is het niet wat voor ons idee  voor is. Het helpt om op handen en voeten te gaan staan en met hoof omhoog naar voren te kijken, dan staan we in de normale gewervelde dieren positie. Anterior is dus de kant van de snavel bij een vogel. 'Posterior' betekent achter, en het is de staartkant. Een anterodorsally posteroventrallyorientedvleugelslag zou dan inhouden dat de vleugel naar de rug en naar voren, en naar de buikkant en naar achteren gaat. Ofwel, de opslag – dat is naar de rugkant – gaat tegelijk naar voren, en de neerslag – dat is naar de buikkant – gaat tegelijk naar achteren.

De YouTube video van David Lentink met high speed camera opnames over vliegen geeft een helder idee hoe vliegen eigenlijk gaat. Er zijn vliegende ganzen te zien en ee nectarzuigende staandvliegende kolibrie. De video is HIER met viegende vogels inclusief een gans die ondersteboven vliegt. De ganzen vliegen eenvoudiger dan de kolibrie. De ganzen doen hun vleugels op en neer, maar de kolibrie laat zijn vleugelpunten richting zijn snavel gaan.

Viegbewegingen zijn min of meer na te doen met onze armen.

Ga staan, en bekend dat een vogelsnavel dan bovenop uw hoofd zit en dat de vogelogen vanuit uw hoofd naar voren kijken. Uw armen stellen vleugels voor. Strek uw armen zijwaarts op schouderhoogte met uw handpalm naar voren en uw duim omhoog  – dat is de uitgangspositie. De opslag van de vleugelslag van de ganzen gaat dan rugwaarts met armen op dezelfde hoogte: dat kunt u niet, maar een gans wel. De neerslag is eenvoudig: houd uw armen op dezelfde hoogte en klap uw handpalmen op elkaar. De kolibrie is ingewikkelder. Klap in uw handen op neushoogte vanuit de beginpositie van de armen op schouderhoogte. Breng uw armen nu zijwaarts naar beneden en naar achteren met open palmen, dat kan alleen met gespreide armen. Zoiets, zo te zien.

De ganzen komen dan op: dorsally ventrally uit. De kolibrie komt op anteroventrally posterodorsally uit. En dat is niet als Archaeopteryx.

Voor Archaeopteryx moet het anterodorsally posteroventrally zijn : van uit de uitgangspositie met gestrekte armen op schouderhoogte armen omhoog en naar achteren, dat is anterodorsally. Bij gymnastiekles is het dan: 'en nu veren'.  Daarna komt posteroventrally : voor je buik in je handen klappen. Even oefenen bij de ochtengymnastiek, zowel de kolibriebeweging als de Archiebeweging. 

 
 
 
Die beweging vertelt ook iets over het ontstaan van vliegen. Dit is niet hoe je na een sprong een tak of boomstam pakt – na een sprong een tak of stam pakken is met je armen omhoog en naar voren, dus anteroventrally. Een vleermuis vliegt  anteroventrally posterodorsally, zie HIERhoe vleermuizen vliegen. Vleermuizen vliegen met de taklandergreep, net als de vliegende eekhoorn. Let bij de vliegende eekhoorn eens op hoe hij landt: hij weet omhoog te vliegen door de beweging van zijn staart. De vliegende eekhoorn gebruikt zijn staart voor richting, en ook voor draagvermogen.


Archaeopteryx deed dat dus anders, en dat maakt de oorsprong van vliegen uit van tak naar tak springen en glijden voor de vogels onwaarschijnlijk. De Archaeopteryxbeweging anterodorsally posteroventrally werkt heel goed voor een ander doel: als baltsbeweging. Als een mesozoïsche versie van dansende kraanvogels


*****************

Voeten et al, 2018. Wing bone geometry reveals active flight in Archaeopteryx. Nature Communications 9: 923


Deze YouTube heeft een goede weergave van de pees die over de schouder loop ten de opslag van de vleugel verzorgt.: https://www.youtube.com/watch?v=YhWbKvR_GBA


David Lentink, met high speed camera voor goed opnames hoe het vliegen eigenlijk gaat, inclusief een gans die ondersteboven vliegt:             https://www.youtube.com/watch?v=pl1hGNmbg2Q , maar ook met vliegende ganzen en een vliegende kolibrie



Wat is wat in een fossiel?


Weinig is moeilijker dan uit fossiele overblijfselen dieren goed te beschrijven. Zelden is een fossiel een weergave van een compleet stel botten in hun verband. Om een volledig nieuwe vorm te herkennen is dan ook een redelijk compleet skelet nodig. Dat is het geval bij de eerste pterosauriër die beschreven werd, Pterodactylus antiquus. Het fossiel is omstreeks 1780 gevonden, en in 1784 beschreven.

Image may be NSFW.
Clik here to view.
De gravure uit 1784 van het eerste fossiel van Pterodactylus antiquus, ets door Verhelst in publicatie van Collini. Grootte Wikimedia. Schedellengte 108 millimeter en spanwijdte 54 centimeter, misschien 70 gram.
Het gaat duidelijk om een gewerveld dier, met wervels, ribben, staart, kop, voorpoten en achterpoten. We zien in het fossiel twee voorpoten, met deels standaardbotten en deels iets vreemds. Gewervelde dieren hebben een standaardbouw voor de voorpoot. Schouderblad, één opperarmbeen, twee onderarmbotten (spaakbeen en ellepijp), paar polsbotjes, aantal middenhandsbeentjes, aantal vingers met vingerkootjes. Als we nu links naar de voorpoot op het plaatje kijken – naar vermoedelijk de rechter voorpoot van het fossiele beest – dan zien we drie kleine vingertjes met klauwtjes (samen aangegeven met hoofdletter S) middenin een set lange botten. Aan de ene kant van de vingertjes de botten aangegeven als 7, 6, 5, 4; en aan de andere kant de botten 3, 2 en 1. Bot 1 lijkt enkel, en daarmee het opperarmbeen. Botten 2 en 3 zijn zo te zien dubbel, en tussen bot 2 en bot 3 lijkt er nog wat aanwezig. Dat maakt de interpretatie van bot 2 als spaakbeen met ellepijp, en bot 3 als lange middenhandsbeentjes mogelijk: als de polsbotjes klein zijn. De botten 7, 6, 5, 4 zouden dan overeenkomen met 4 kootjes van een vinger. Welke vinger? Als het allemaal in verband ligt de vierde vinger, de ringvinger bij mensen. De pink is de vijfde vinger, en is niet aanwezig.


Nu lijkt het hier even alsof 'de vierde vinger' erop berust dat het de rechtervoorpoot is, en het beest vanaf de rugkant gezien wordt. Dat is niet zo, bij voldoende detail van de botten. Het spaakbeen en de ellepijp zijn niet identiek in vorm. De eerste vinger is die aan de kant van het spaakbeen en de laatste vinger is die aan de kant van de ellepijp. Als spaakbeen en ellepijp te herkennen zijn, is duidelijk welke vinger die lange is. De vierde vinger dus, niet de eerste.

We maken nu gebruik van allerlei gegevens uit de biologie van andere gewervelde dieren. De standaardbouw als 1 opperarmbeen, 2 onderarmbotten, polsbotjes, middenhandsbeentjes, vingers, en de plaats van eerste vinger bij het spaakbeen en laatste vinger bij de ellepijp. Dus, we gebruiken een hypothese op grond van andere gewervelde dieren om het fossiel te verklaren.

Móet die hypothese juist zijn? Nee, hoeft niet. Niet in het algemeen, maar gewervelde dieren met maar één onderarmbot zijn niet bekend. (Gewervelde dieren met maar één onderbeenbot? Niet echt één onderbeenbot, misschien een vergroeiing van scheenbeen en kuitbeen met klein kuitbeen. Vergroeing te volgen in het embryo.) Al met al, het werkt om uit te gaan van wat we weten van andere gewervelde dieren. Een goed gegronde hypothese dus, iets anders dan een veronderstelling of aanname zonder grond.


********


Wikimedia:


https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Pterodactylus_antiquus_-_IMG_0681.jpg

Vleerdino

"Bizar":  in de titel van een wetenschappelijke publicatie! "A bizarre Jurassic maniraptoran theropod" volgens de beschrijvers (Xu et al 2015).  "But things have just gone from the strange to the bizarre."Dat was de reactie van de bekende paleontoloog Padian op de eerste vleerdino. (Padian 2015). Bizar zoiets in een wetenschappelijke publicatie te zien staan.

Het gaat dan ook om een vleerdino.

Vleerdinosauriërs: dinosauriërs die niet vliegen met veren aan hun arm en hand maar met een vlieghuid. Een vierde manier van vliegen naast vogels, vleermuizen en pterosauriërs. Zoiets als dit:
 

















Vleerdino's zijn zo vreemd dat ze zelfs in het assortiment fantasiebeesten schijnen te ontbreken. De reactie op de publicatie van het fossiel was dan ook: 'wat krijgen we nu?'

Het gaat om een fossiel van tussen 163 en 157 miljoen jaar oud, STM 31-2, gevonden in China. Het fossiel was te vinden waar de steen spleet, en op beide kanten van de gespleten steen was fossiel aanwezig. Alle stukken staan op de eerste foto.

Het fossiel bevat de voorkant van een gewerveld landbeest: schedel, nekwervels, wat ribben, twee voorpoten en wat achterpootbotjes. De botten liggen wat door elkaar, maar niet al te erg. Er zijn dunne draadvormige veren langs kop, nek en rug, en het stukje achterpoot. De schedel laat zien dat het om een dinosauriër uit de theropoden-groep gaat, zelfs uit de maniraptora-groep, dus vrij dicht bij de vogels. Het is een vrij klein beest, geschat op een 380 gram.

De verrassing kwam toen de botjes van de voorpoten geïdentificeerd werden. Er waren duidelijk 3 vingers, alle drie bewaard voor de rechtervoorpoot. De rechtervoorpoot is rechts op de foto.

Voor beide voorpoten waren het opperarmbeen en spaakbeen en ellepijp te vinden. Ellepijp en spaakbeen waren met wat vergroting te identificeren: zelfs in de foto's hier is hopelijk te zien dat ze over elkaar liggen en elkaar kruisen, maar in figuur Extended data 2 van de publicatie is het duidelijk. We zien drie vingers met klauwtjes, van oplopende lengte. De eerste vinger, die overeenkomt met de duim bij ons, is die aan de kant van het spaakbeen. De laatste vinger is die aan de kant van de ellepijp (bij ons is dat de pink); en hier is het de lange derde vinger.

Dan komt er een probleem, want er is aan beide zijden een bot over. Een vrij lang bot, zonder onderverdeling. Een bot dat wat toeloopt aan de losse kant en vast lijkt te zitten aan de pols. Het is even 'styliform element' genoemd, een beschrijvende benaming zonder interpretatie.

Er was geen enkel overeenkomstig bot bij de dinosauriërs bekend: in 2015 is dit de eerste keer dat een dergelijk bot bij een dinosauriër gevonden wordt. Niet dat een dergelijk bot helemaal niet voorkomt: een bot dat bij de pols uitsteekt is bekend van de reuzenkoeskoes (Petauroides volans), bij de buideleekhoorns als de sugar glider (Petaurus breviceps), bij de witkelige vliegende eekhoorn (Petaurista leucogenys) en bij de pterosauriërs. Bij de zoogdieren heet zo'n bot een spoor, en bij de pterosauriërs heet het bot het pteroid. Dus bij zwevende zoogdieren en de vliegende pterosauriërs komt zo'n bot voor. Allemaal met een vlieghuid.

De voor de hand liggende eerste hypothese is dan dat het om een beest met een vlieghuid gaat. Zijn er verdere aanwijzingen voor een vlieghuid in het fossiel? Ja, er zitten wat resten van zacht weefsel rond het styliform element en de vingers. Die resten van zacht weefsel lijken op plat dun weefsel, een membraan, van een verder nooit eerder gevonden type (bij dinosauriërs). Verder onderzoek liet melanosomen zien, cellichaampjes waarin zwarte of bruine kleurstof gevonden wordt. Het membraanachtige spul had nogal kleine ronde melanosomen, en dat betekent bruine kleurstof, terwijl de veren melanosomen voor zwarte kleurstof lieten zien.

Gaat het om een spoor met een bruine vlieghuid? Ja, als we vergelijken met andere gewervelde landdieren. Heel andere gewervelde landdieren, trouwens. Dus, we gebruiken een hypothese op grond van andere gewervelde dieren om het fossiel te verklaren.

Hoe zou  zo'n vlieghuid eruit gezien hebben? Alles wat we hebben is de lengte van het styliform element, en de aanhechting bij de pols. Dat geeft de mogelijkheden a, b en c uit de volgende figuur.

Voor glijden of zelfs vliegen lijkt mogelijkheid a de beste papieren te hebben. Het is totaal onbekend hoe ver naar achteren langs het lijf de vlieghuid doorliep.

Ter vergelijking: Vliegers: d) vleermuis; e) vogel; f) pterosauriër; Glijder:  g) witkelige vliegende eekhoorn (Petaurista leucogenys,  giant Japanese flying squirrel)

Het is duidelijk dat voor vliegen een vleugel in drie delen nodig is: bovenarm, onderarm, hand, met een vrij lange sterke bewegelijke hand. De lange derde vinger doet aan een potentiële vlieger denken, eerder dan aan een glijder.

De soort van dit fossiel is Yi qi genoemd. De publicatie is zo goed de vertaling te geven:  Yi = vleugel en qi = vreemd.

Reconstructietekening, beter dan de tekeningen hierboven.

*************

Padian, K. 2015. Dinosaur up in the air. Nature 521: 40–41

Xu, X. et al. 2015, A bizarre Jurassic maniraptoran theropod with preserved evidence of membranous wings. Nature 521: 70–73 doi:10.1038/nature14423


Tweede vleerdino


Yi qi was in 2015 de eerst gevonden vleerdino, en werd begroet met verbazing en een beetje argwaan. Klopte de interpretatie als vleerdino nu echt?

Op 9 mei 2019 is de tweede soort vleerdino gepubliceerd: Ambopteryxlongibrachium, 'langarmige beide vleugel'. Het fossiel komt uit weer uit China, min of meer uit dezelfde streek en min of meer dezelfde geologische laag. Yi qi komt uit Mutoudeng, Qinglong county, Ambopteryx uit Wubaiding, Reshuitang town, Lingyuan city, Liaoning. Dat zijn twee plaatsen 150 km van elkaar (leve Google maps). Yi qi komt uit het Callovien-Oxfordien, Ambopteryx uit het Oxfordien: dat wil zeggen dat Yi qiop tussen 157 en 166 miljoen jaar geleden gedateerd wordt, en Ambopteryx wat nauwer, op 163 miljoen jaar geleden.

Ambopteryx is iets kleiner dan Yi qi, Ambopteryx geschat op 306 gram en Yi qi op 380 gram. Ambopteryxverschilt van Yi qi in een paar onderdelen, zoals een bredere of dikker ellepijp in Ambopteryx dan in Yi qi. Genoeg om te denken dat het om een andere soort gaat, al is het een verwante soort. Het fossiel van Ambopteryxheeft net wat andere botten bewaard dan het fossiel van Yi qi: Yi qi heeft een goede schedel, Ambopteryx goede achterpoten en staart.

 

 
 
 
De linkervoorpoot van Ambopteryx is goed bewaard gebleven. Zie de tekening met annotatie. Er is het linkerschouderblad ls, de linkerbovenarm lh, de linker onderarm met spaakbeen lr en ellepijp lu, drie middenhandsbeentjes mc1, mc2 em mc3, drie vingers lmd1, lmd2 en lmd3. En een styliform element se. In de buurt van de hand en het styliform element zijn restanten van een membraan aanwezig.

 

Dit is een reconstructie van het skelet, met in wit de gevonden botten. Het silhouet geeft ook een kop weer, met tanden: dat is gebaseerd op de schedel en tanden van Yi qi. Dus, we gebruiken een hypothese op grond van de redelijk overeenkomstige Yi  qi voor de schedel van Ambopteryx. Móet die hypothese juist zijn? Nee, hoeft niet. Enig ander redelijk voorstel?

 
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Ambopteryx New York Times

Misschien zag Ambopteryx er min of meer zo uit als hij zweef of vloog. Met opgetrokken poten. Dat moet, om twee redenen. Ten eerste, omdat dinosauriërs hun achterpoten niet kunnen spreiden; ten tweede, omdat bij een zwevend of vliegend beest het zwaartepunt niet achter de vleugels mag liggen. Met opgetrokken poten ziet een zwevende Yi qi of Ambopteryx er van opzij ongeveer zo uit:

 

De korte staart eindigt in vergroeide wervels. En die vier veren? Die komen van weer een ander fossiel.

**********

Wang, M. et al. 2019, A new Jurassic scansoriopterygid and the loss of membranous wings in theropod dinosaurs. Nature 569: 256–259

Pluchen knuffel


"Bizar":  in de titel van een wetenschappelijke publicatie! Niet alleen in "A bizarre Jurassic maniraptoran theropod with preserved evidence of membranous wings" (Xu et al 2015), maar bijna dezelfde titel zeven jaar eerder: "A bizarre Jurassic maniraptoran from China with elongate ribbon-like feathers", een publicatie van Zhang et al, ook in Nature. Beide bizar, maar om verschillende redenen. Al gaat het om fossielen van verwante beesten.

 
Pluchen knuffel met oorwarmers. Eerste reconstructie.

Het fossiel met de lange lint-achtige staartveren is Epidexipteryx hui. In 2008, toen Epidexipteryx gepubliceerd werd, was hij het meest vogelachtige fossiel dat geen vogel was, en met 152 - 168 miljoen jaar oud ouder dan Archaeopteryx van 150.8–148.5 miljoen jaar geleden. Die begeerde status van ' naaste oudere verwant van Archaeopteryx' heeft Epidexipteryx maar een jaar gehouden: in 2009 moest hij zijn positie afstaan aan Anchiornis.

Epidexipteryx had veel vogelachtigs over zich: lange armen, korte staart, maar leek in kop en veren niet erg op een vogel. Bij de vrij korte kop vallen de naar voren gerichte voortanden op. De veren zijn onvertakt, en lijken wat op een vachtje. Het 'bizarre' in de titel slaat op de staartveren: vier lange lintvormige veren zijn aangehecht aan de korte staart. Het fossiel is afgebroken, en daarmee is het onbekend hoe lang de vier staartveren waren. Het bewaarde stuk van de staartveren is al lang.

a) Fossiel; b,c) kop met uitgelichtte tanden; d) staartveren.

De rechterarm (die ook rechts te zien is) is afgebroken bij de onderarm De linkerarm ligt gebogen met de pols en hand onder het lijf. Er zijn drie klauwtjes bewaard gebleven. Er zijn ook wat vinger- of middenhandbotjes, maar niet allemaal en het is niet zeker welke van de vinger- of middenhandbotjes het zijn. Daarmee is ook niet aan het fossiel te zien welke van de vingers de langste is. De reconstructies van deze kleine soort (geschat gewicht 164 gram) laten dan ook verschillen zien. De eerste reconstructie is die als pluchen knuffel, met de middelste van de drie vingers de langste. Al in 2008 komen er reconstructies met de derde vinger als langste.

 Skelet

 Epidexipteryx als takloper

Epidexipteryx als boomklimmer. Lijf en voorpoten hebben hier veren gekregen die niet gevonden zijn, min of meer op grond van Anchiornis. (tekening Emily Willoughby)

De kop, het bekken en de lange armen laten zien dat Epidexipteryx hui bij Yi qi en Ambopteryx longibrachium hoort. Had Epidexipteryx dan ook een styliform element en membraanvleugels? Niemand heeft daaraan gedacht bij de beschrijving in 2008. De pols is niet bekend; de polsbotjes zouden onder de wervels van de ruggegraat liggen als ze er waren. Het dunne spits toelopende botje dat naast een klauwtje ligt is als ribbetje benoemd.

Nu is ook duidelijk waar de staartveren van Yi qien Ambopteryx in de reconstructies vandaan komen: van Epidexipteryx hui. Er is geen garantie dat hun staart er zo uitzag, maar dit is de meest voor de hand liggende hypothese over hun staart.

**********

Zhang et al, 2008. A bizarre Jurassic maniraptoran from China with elongate ribbon-like feathers. Nature 455: 1105-1108.

Scansoriopterygidae

Iets met Game of Thrones?

 
Scansoriopterygidae is de naam van Epidexipteryx, Yi qi, Ambopteryx en nog twee fossielen samen. Ze verschillen wat onderling, en daarom werden ze niet als soorten van één geslacht maar als soorten van één familie benoemd. Of het geslacht of familie is is wat arbitrair – paleontologen houden er zo te zien van een andere geslachtsnaam te geven. Maar duidelijk is dat de fossielen Epidexipteryx, Yi qi, Ambopteryx en nog twee fossielen  bij elkaar horen. Dat komt steeds als uitkomst uit de indelingen waarbij deze vijf fossiel samen met vele andere dinosauriërs ingedeeld worden.

Welke twee andere fossielen? Het gaat om Scansoriopteryx heilmanni en Epidendrosaurus ningchengensis.  Beide soorten zijn bekend van één exemplaar, net als Epidexipteryx, Yi qi en Ambopteryx. Ze zien er als volgt uit, waarin het rode pijltje naar de derde vinger wijst:

In beide figuren is een zwart balkje zichtbaar, dat de afmetingen geeft: het zwarte balkje is 1cm lang. Het gaat dus om kleine beestjes. Bovendien gaat het in beide gevallen om heel jonge dieren. Ondanks dat de fossielen eruit zien als platgereden egel, is er best nog wat van te maken. Veel van de botjes zijn er.

(Wikimedia Jaime Headden)

De skeletjes zijn zo sterk hetzelfde dat er gedacht wordt dat het om dezelfde soort gaat. Die soort wordt dan meestal Epidendrosaurus ninchengensis genoemd.

De twee namen betekenen zo'n beetje: 'klimmende vleugel' en 'op boom dino'. Het eerste idee over de levenswijzen van Epidendrosauruswas dan ook een boomklimmer, voor de beschrijvers van de fossielen.  Dat idee van 'boomklimmen' kwam van de lange derde vinger (zie rode pijltjes in het fossiel). Een vroege reconstructie, uit 2011, laat een klimmend kuiken zien, met veren op de voorpoten. Een beetje een Anchiornis voorpoot, en duidelijk voor het idee van vleerdino met Yi qibegon.

BIj deze groep fossielen met vier soorten is het duidelijk hoe details van het ene fossiel als hypothese voor de reconstructie van een ander fossiel geleend worden.

Scansoriopteryx werd het eerste gevonden, had lange armen en had duidelijk een lange derde vinger.

Epidexipteryx werd als tweede gevonden, had lange armen en mogelijk een lange hand: de hypothese is dat de derde vinger de langste is.  

Yi qi werd als derde gevonden. De achterkant van Yi qi ontbreekt in het fossiel, maar in de reconstructies krijgt hij een korte staart met vier lange veren, als Epidexipteryx.

Ambopteryx werd als vierde gevonden, zonder detail van de kop, alleen de vorm. In de reconstructies is de hypothese dat de tanden overeenkomen met die van Epidexipteryxen Yi qi, naar voren uitstekend. Ambopteryx had duidelijk een korte staart, de staartveren worden weer gereconstureerd als die van Epidexipteryx.

Bij geen van de vijf fossielen zijn veren met een schacht en baarden zichtbaar. Bij Epidexipteryx, Yi qi en Ambopteryx zijn duidelijk draadvormige veren, dinodons, aanwezig. De reconstructie met het klimmende kuiken voor Epidendrosaurus geeft dinodons als hypothese voor de bekleding van het lijf.

Al met al is dit voor alle vier soorten de verstandigste reconstructie, al zit er iets in dat niet gedocumenteerd is:

 

********

S.A. Czerkas en . Feduccia, 2014.  Jurassic archosaur is a non-dinosaurian bird.  Journal of Ornithology 155:841–851  DOI 10.1007/s10336-014-1098-9 (beschikbaar Scansoriopteryx artikel)

F. Zhang et al, 2002. A juvenile coelurosaurian theropod from China indicates arboreal habits. Naturwissenschaften  89:394–398

Ruis, rommel


Troep. Zootje ongeregeld. Rommel maar wat aan. Dat is wat een cel met DNA en zo doet. Terwijl het op school lijkt alsof al die genetische biochemie zo precies geregeld is. Nou nee.

Op de middelbare school wordt geleerd: DNA geeft RNA geeft eiwit. DNA geeft RNA heet transcriptie, RNA geeft eiwit heet translatie. DNA heeft de basen A, C, G, T en RNA heeft de basen A, C, G, U. Base G paart met base C en base A paart met base T (of base U). Verder is het eigenlijk niet nodig iets van die basen te weten, alleen dat paren is echt van belang.

Hoeveel transciptie van het DNA is er, hoeveel translatie? Hoeveel transcriptie / translatie is ruis?

 1          Indeling van het DNA

Het hangt van de soort af hoeveel DNA ook eiwit-betekenis heeft. Bij de mens is wordt iets als 2% in eiwit omgezet. Verder is er DNA dat op een of andere  manier met met genregeling te maken heeft, samen iets als 6%. De overige 82% (bij de mens) is restjes virus, restjes transposons, herhalende stukken als een paar duizend keer de basen AC, en in functionerende genen de introns tussen de voor eiwit coderende delen. Er wordt dus weinig DNA in eiwit omgezet : heel weinig. Hoeveel transcriptie is er? Veel meer.

 
2          Transscriptie

Transcriptie begint als RNA-polymerase ergens aan het DNA bindt, en daar heeft het RNA-polymerase een herkenningssequentie voor nodig. Transcriptie kan op minstens drie varianten van het DNA beginnen, steeds met een reeksje basen. Voorbeelden van plekken voor begin van transcriptie zijn TATAWAW en RGWYV(T) en YYANWYY(hier is W: A of T; R: A of G; Y: C of T; V: A of C of G; N: A of C of G of T). Dat geeft nogal wat mogelijkheden. Soms heeft een gen meer dan één plaats hebben waar transcriptie kan beginnen,maar in de meeste gevallen is er één goed begin voor transcriptie maar kan het RNA-polymerase er ook naast zitten omdat er tig basen verderop ook wel een sequentie van zeven basen op een beginplek lijkt. En meest belangrijk, er zijn mogelijkheden te over voor RNA-polymerase om aan DNA te binden zonder dat die plek ook netjes naast een gen ligt.

In al die restjes virus en restjes transposons zijn er heel veel  plaatsen met zes of zeven basen naast elkaar die op een beginsequentie voor transcriptie lijken. Dat krijgje zo met een paar miljard basen op toevalsvolgorde. De kans op een basevolgorde dietot het begin van transciptie leiden is weliswaar (1/4)7= 0.0000610352, maar vermenigvuld met 2 miljard is dat toch naar verwachting meer dan honderd duizend mogelijk plekken voor transcriptiebegin, door toeval alleen. Rommel DNA op toevalsvolgorde wordt rustig in RNA omgezet. Dan heb je loos RNA dat weer afgebroken wordt. Er zijn studies die zeggen dat misschien 80% van het DNA wel eens wordt overgeschreven in RNA. Terwijl maar 8% van het DNA zinnig RNA geeft. Dus 70% van al het DNA leidt tot loos RNA, en van alle overschrijving van DNA tot RNA is 7/8 loos. Dat wordt dan weer afgebroken.

Nu doet dit er niet veel toe: elk molecuul loos RNA komt misschien eens in de zoveel keer in één exemplaar in een cel voor. Nuttig RNA dat regelt of tot eiwit leidt komt in grote hoeveelheden van elk molecuul in een cel voor.

Transcriptie levert dus heel veel ruis op.


3          Translatie, Open Reading Frames

Translatie lijkt veel stricter op het eerste oog. Translatie van RNA in eiwit begint bij een startcodon AUG en eindigt bij een stopcodon UGA, UAA of UAG. Bij nuttig RNA gaan er een aantal basen aan dat startcodon vooraf, maar niet erg veel: 20. 30, of zo. Bij loos RNA is er geen enkele garantie dat er een startcodon voor translatie op redelijke afstand van het RNA-begin te vinden is. Dan geeft de translatiemachine, het ribosoom, het op.

Aan de andere kant, een toevallig begin voor transcriptie TATAWAW met een een ATG in het DNA op een nette afstand is best mogelijk als er alleen ruis is. Het is niet verboden. Ook is het mogelijk dat pas vele basen na het startcodon een stopcodon optreedt. Dan heb je door toeval alleen een Open Reading Frame, een Open Leesraam ORF) dat een mogelijk gen is.

Komt dat vaak voor? O ja.

Ik gebruikte EXCEL voor het genereren van een toevalssequentie van DNA van 50 000 basen lang, met de vier basen A, C, G, T op toevalsvolgorde. Het programma OrfFinder van de website https://www.ncbi.nlm.nih.gov/orffinder/ zoekt ORFs, en heeft 50000 basen als maximumgrens voor de invoer. Hoeveel ORFs beginnnend met ATG zijn er in een toevalssequentie van vijftigduizend basen lang?

 In OrfFinder kun je instellen hoe groot het ORF moet zijn. Dan krijg je dit:

Lengte base-sequentie
Lengte eiwit
Gevonden aantal ORFs
> 30
10
764
> 75
25
365
> 150
50
103
> 300
100
9
> 600
200
0

 Vanuit het gevonden aantal ORFs kun je een voorspelling maken voor het aantal ORFs dat gevonden wordt in bv een miljard random basen in een genoom. Dat is vooral interessant voor  lange ORFs:

Lengte base-sequentie
Lengte eiwit
Gevonden aantal ORFs
> 300
100
167912
> 400
133
33901
> 500
167
6844
> 600
200
1382
> 700
233
279
> 800
267
56
> 900
300
11

 ORFfinder geeft dus heel wat ORFs op een random DNA sequentie. Behoorlijk wat ruis.

 

4          Toevalseiwit

Toevals-DNA geeft dus heel wat Open Reading Frames. Stel dat elk ORF wordt vertaald in een eiwit, is dat dan een redelijk eiwit? Iets functioneels?

Dat is moeilijk te voorspellen. De driedimensionale vorm van een eiwit kan niet voorspeld worden uit de aminozuurvolgorde. Wel is het mogelijk om de aminozuurvolgorde te vergelijken met andere aminozuurvolgordes, aminozuurvolgordes waarvan de driedimensionale vorm bekend is. Er is ook een website voor, bijvoorbeeld PHYRE2. Heeft een random gegenereerd eiwit dan een redelijke drie-dimensionale vorm? Ja, dan ook nog wel.

Bijvoorbeeld deze toevalssequentie voor DNA:

ATGCCTGGCGGGCAGACGCTACCTTCCAGGAAATGGACGGGAATTCCAAAATGTACTATGTGGGTGTGGCAACTGAGCCACACAGGAGTCACAACCCCACCAAAGTGTGTCGGCGACAGAGCCCCTTGTATTGGCCGTATAAGATATCATAGGATTGCAAAGCTATGTTGCATAGTGGACTCAATAGTATTGAAAAGGGGGACATGA

Gaf deze aminozuursequentie:

MPGGQTLPSRKWTGIPKCTMWVWQLSHTGVTTPPKCVGDRAPCIGRIRYH RIAKLCCIVDSIVLKRGT*

Zonder het begin codon ATG (voor M, methionine), ziet de voorspelling voor de secundaire structuur er zo uit:

 
Met alpha-helix in groen en beta-sheet in blauw. Het lijkt niet een al te onmogelijk eiwit

 4          Moraal: 

- transcriptie heeft veel ruis, ook rommel-DNA wordt veelal over geschreven in RNA.

- veel Open Leesramen (ORF's) ontstaan ook volgens toeval, als ruis.

- een ruis-eiwit kan er nog redelijk uitzien

******








http://www.sbg.bio.ic.ac.uk/phyre2/html/page.cgi?id=index

Open Leesramen in Drosophila melanogaster DNA


Open Leesramen (Open Reading Frames, ORFs) kwamen dus (zie vorige) met gemak voor in een volledig toevallige DNA sequentie, en konden ook nog overgeschreven worden naar RNA, en konden soms ook nog vertaald worden in redelijk uitziend eiwit.

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Open Leesraam: ergens in de DNA sequentie staat een startcodon ATG, en een aantal drietallen basen later een stopcodon TGA, TAA of TAG.
Nu ja, dat was voor eigen gemaakte DNA sequenties.

De volgende stap is naar een bestaande DNA-sequentie te kijken, en te bezien wat dat oplevert aan ORFs, volgens de programma's die ORFs zoeken tenminste.

Dus eerst iets over die gekozen bestaande sequentie, en wat daar in zit. Daarna over wat ORFFINDER en GETORF er van maken.
**
 1          Ik heb naar Drosophila melanogaster DNA gekeken, om de eenvoudige reden dat ik nog redelijk weet om te gaan met de website FLYBASE. FLYBASE geeft DNA sequenties, en genen, met annotatie.

Welke DNA sequentie geeft FLYBASE? DNA heeft twee strengen, de + en de – streng. De conventie is dat de + streng dezelfde base volgorde heeft als het bijbehorende RNA; behalve dat RNA de base U heeft waar DNA de base T heeft. De basevolgorde in de + streng wordt altijd opgegeven op papier en op internet, dus op FLYBASE en alle andere programmas en overzichten. Een gen ligt op de + streng of op de – streng.

Voor de + streng lees je van links naar rechts, en voor de – streng lees je van rechts naar links. Het startcodon ATG van een gen op de + streng staat dan als ATG op de opgegeven DNA volgorde; het startcodon ATG van een gen op de – streng staat als CAT in de opgegeven + streng. ATG / CAT kan ook midden in een coderend stuk DNA staan, en wordt dan vertaald als aminozuur methionine.

Mijn keuze van een gedeelte uit het Drosophila melanogaster DNA om eens naar te kijken is gevallen op de omgeving van vier genen voor Insulin-like protein: Ilp1, Ilp2, Ilp3, Ilp4. Die vier genen zijn alle vier vrij klein, van 360 tot 462 basen, en liggen dicht bij elkaar op deze volgorde op chromosoom 3, linkerarm. FLYBASE wil wel het DNA uit de omgeving van die vier genen opgeven.

Het handigste is dan om te beginnen met gen CG32052, een officiëel en lang gen met een aantal exons en introns. lp2, Ilp3 en !lp4 liggen in een intron van CG32052; Ilp1 en Ilp2 liggen op de + streng, Ilp3 en Ilp4 liggen op de – streng; dat is te zien aan de richting van het pijltje. Gen Zasp67 ligt op de – streng, in een stuk niet-vertaald RNA dat bij gen CG32052 schijnt te horen. Gen CG8177 ligt voor gen CG32052 op de + streng.

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Zo ziet Drosophila DNA eruit: bovenaan een schema van het gekozen deel de basenummers 9780000 en 9811000; midden bij Transcript overgescheven DNA op de streep, met aangegeven wat bruikbaar RNA is; onderbij CDS wat vertaald wordt in eiwit – bij de lange genen met varianten.
Voor de DNA sequentie tussen de basenummers 9780000 en 9811000 staat in de figuur opgegeven wat er bekend is. De weergave lijkt op stukjes draad met kralen.  Er staat welke genen bekend zijn in schema, welke basen overgeschreven worden naar RNA (transcript) als de draad en welke basen vanuit RNA weer omgezet worden in eiwit (CDS, coding sequence), als de kralen. De lange genen CG32052, Zasp67 en CG8177 geven eiwitvarianten. FLYBASE is nogal onduidelijk over wat de eiwitten van deze genen eigenlijk doen, terwijl de functie van de Ilp genen duidelijk is: insuline-achtig, van alles met stofwisseling en groei.

FLYBASE geeft DNA sequenties met kleurcodes zodat je kunt zien of het om tussen-gen DNA, in RNA overgeschreven DNA of naar eiwit vertaald DNA gaat. Voor gen CG32052 geeft FLYBASE basen genummerd 9787046 tot en met 9808713, vanaf de eerste base die overgeschreven wordt tot en met de laatste base die overgeschreven wordt. Voor het zoeken naar ORFs heb ik ook maar even 5000 basen aan beide kanten opgepikt. Voor base 9787046 zit een stukje intergen-DNA, en weer daarvoor een deel van gen CG8177. Na base 9808713 zijn alle 5000 basen als intergen aangemerkt. In totaal gaat het om basen 9782046 tot en met 9813713 in de werkfile.

Voor het zoeken naar open leesramen is er dan intergen DNA, overgeschreven maar onvertaald DNA, intron en exon DNA gegeven.
**
2          Wat krijg je op dat stuk Drosophila melanogasterDNA aan open leesramen, als je er GETORF en ORFFINDER op loslaat?

De programma's GETORF en ORFFINDER geven allebei 260 ORF's van tenminste 75 basen (tenminste 25 aminozuren) lang voor de werkfile, gelukkig ook nog met dezelfde nummers van begin-base en eind-base. ORFFINDER geeft de posities van ORFs in de DNA-sequentie, GETORF geeft bovendien naar gewenst de basesequentie per ORF van start-codon tot stop-codon of de vertaling daarvan in aminozuren.
Image may be NSFW.
Clik here to view.

De verdeling van open leesramen, ORFs, over basen 9782046 tot en met 9813713. De x-as geeft de positie; lange ORFs zijn hoger geplaatst dan korte ORFs, verder heeft de y-as geen betekenis. De rode ovaaltjes geven van links naar rechts de gevonden ORFs voor Ilp1, Ilp2, Ilp3 en Ilp4, het blauwe ovaaltje geeft de plaats van het eerste exon van gen CG32052 (ORF 59); het groene ovaaltje geeft de plaats van het eeste exon van Zasp67 (ORF243)
 
**
3          Wat stellen de gevonden open leesramen voor?

De eerste vraag is of we de vier Ilp-genen en naastliggende genen terugvinden. Dat doen ORFFINDER en GETORF: de posities van de ilp-genen zijn aangegeven en ze liggen netje van links naar rechts.

Open leesraam 105 geeft de DNA sequentie en aminozuurvolgorde van het gen Ilp1, Insulin-like protein 1. Hier komt het opgegeven open leesraam overeen met het gen als in FLYBASE.

Voor beide programma's, GETORF en ORFFINDER, geldt dat ze geen introns herkennen. Ilp2, Ilp3 en Ilp4 hebben een intron, en geven als gevonden open leesraam het eerste exon en een stukje intron tot een stop-codon verschijnt. Het is goed te zien aan de basevolgorde en aminozuurvolgorde die GETORF opgeeft. Het gevonden open leesraam geeft dus niet per definitie een gen, zelfs niet als het open leesraam coderend DNA oppikt.

Verder staan ORF212, ORF194, ORF30, ORF12, ORF69 en vooral ORF2 als lange ORFs aangegeven. Welke genen zouden dat zijn? Herkent het programa BLAST die aminozuurvolgorde als een bestaand eiwit?

ORF naam
Aantal aminozuren
Plaatsing ongeveer
Leesrichting
BLAST resultaat
 
 
 
orf
gen
 
ORF2
563
CG8177
+
+
CG8177, aa 541
ORF212
214
CG8177
-
+
geen
ORF194
197
Zasp67
-
-
Zasp67, aa 84
ORF30
176
CG32052
+
+
CG32052, aa 82
ORF105
154
Ilp1
+
+
Ilp1
ORF12
143
Zasp67
+
-
geen
ORF69
143
CG32052
+
+
CG32052, aa 420

 Vier lange ORF's pikken een methionine-codon op ergens midden in een coderend deel van de DNA sequentie; de plaats van dit methionine in het eiwit dat officieel bij een van de genen hoort staat aangegeven. Twee lange ORFs pikken een 'startcodon' van de verkeerde streng, maar wel netjes ergens in een coderend stuk DNA. Dat wordt verkeerd vertaald, en levert een vertaling naar een onbekend eiwit op.
 
**
4          Komen ORFs ook uit overgeschreven maar niet voor eiwit coderende stukken DNA?

Ja, ORF's worden ook gevonden in overgeschreven niet-coderend DNA.

Base 9782046 tot en met 9786467, en base 9787046 tot en met 9808713 worden overgeschreven van DNA in RNA. Dat zijn de basen 1 t/m 4420 en 5000 t/m 26667 van de werkfile. Coderend DNA zit verspreid door dit gebied, zodat het wat lastig is om te zien of een open leesraam in zijn geheel in niet-coderend RNA gevonden wordt.

Een relatief lang stuk 'gene span'xxxxxx, opgegeven als niet coderend, is van base 12717 tot en met 15382 in de werkfile. In dit deel van de sequentie worden 22 ORFs gevonden.

Basen 3271 tot en met 4421 van de werkfile worden opgegeven als Untranslated Region XXXXXX; in deze 1150 basen worden 4 ORFs gevonden, van 43, 31, 25 en en ORF205 van 65 aminozuren lang. Voor ORF205 ziet er zo uit, in de één-letter code voor aminozuren:  MYKYNVFVLVFCVFFFLLFFNILTTSTKKANLQRPLQTRSIYFKRKLRLKCLKRFFCYKQLFVRS

**
5          Komen ORFs ook uit niet-overgeschreven stukken DNA?

Zeker. In de werkfile zijn base 4421 tot 5000, en base 26667 tot en met 31667 afkomstig van DNA dat door FLYBASE is aangemerkt als intergenic. In deze laatste 5000 basen van de werkfile vinden GETORF en ORFFinder 45 open leesramen. Voor elk van die open leesramen wordt een aminozuursequentie opgegeven. De langste aminozuursequentie die GETORF geeft voor dit stuk niet-overgeschreven DNA komt op 133 aminozuren. Voor ORF166, de langste, ziet er zo uit, in de één-letter code voor aminozuren: MFLNIFYQLSNDEYLIVGELVYVILSSCSFHLLIFLEILFCHQEQRPHDRQNQQLSAVILLCPAISQVHVLSMRSSTTISAFSVCSRHCSPVHRPPVPPANPPPPPNIPSLLRLSAKFNPCTKSSAAEHLTGN

Geen overeenkomend eiwit gevonden met BLAST: zo'n eiwit is dus nergens (nog) gevonden.

Gemiste kans voor transcriptie! Zet er een transcriptiebox voor, en je weet maar nooit. 

**
6          Leiden die gevonden open leesramen tot zinnig eiwit?

Er zijn 260 open leesramen gevonden, dus dat wordt een keuze maken om uit te proberen hoe een eiwit eruit zal zien. Het programma PHYRE2 zoekt door bekende vouwingen van eiwitten of er een vouwing bij deze aminozuurvolgorde hoort.
Gen Ilp1 eerst maar. Met alle 154 aminozuren zou het eiwit zou er ongeveer zo uit kunnen zien, eerste mogelijkheid volgens PHYRE2. PHYRE2 herkent  de aminozuurvolgorde als iets met insuline.

Nu is het eiwit met 154 aminozuren een preproinsuline. Het signaalpeptide aan de voorkant moet er nog af, dan heb je proinsuline. Daarna een stukje midden uit het eiwit knippen, dan heb je insuline. Hoe groot die eiwitketens van de onderdelen zijn kun je vinden op UNIPROT. PHYRE2 geeft voor de werkzame A- en B-ketens deze vorm voor een eiwit, met score 100%: 

Vergelijk deze vorm voor Drosophila insuline-achtig peptide 1 met een gepubliceerde vorm voor menselijk insuline:
PHYRE2 doet het niet al te gek. Toch maar PHYRE2 gebruiken om te zien of er iets van een driedimensionaal eiwit van de  aminozuurvolgordes van meer willekeurige ORFs te maken valt.

ORF 205 zit in het UnTranslated Region DNA vlak na het einde van CG8177. Voordeze  ORF205 van 65 aminozuren lang heb ik met PHYRE2 geprobeerd een driedimensionale structuur te vinden. Dertig van de 65 aminozuren leveren iets op, nummer 9-38. Maar PHYRE2 is niet erg tevreden, lage score.
Ook voor open leesramen uit het 'intergenic DNA' heb ik de langste gekozen om wat verder te bekijken. Dat is ORF166.  Het middendeel van de aminozuurvolgorde van open leesraam ORF166 geeft volgens PHYRE2 slecht gevouwen eiwit. Deze leek de beste, nog steeds met een lage score.

Al met al, het lijkt moeilijk om een net gevouwen eiwit uit zomaar een ORF te krijgen (op grond van deze extreem kleine steekproef).
 
***
7          Moraal: 

- veel open leesramen (ORF's) ontstaan ook volgens toeval, als ruis.

- veel zeldzamer is dat een open leesraam ruis is en ook nog tot een redelijk eiwit leidt.

 
***********







 

Huismuisruis


Is er ruis in het DNA? Zijn er DNA-volgorden die op een gen lijken, met in het overgeschreven RNA het startcodon AUG en een stopcodon UGA, UAA of UAG ergens daarachter? Dus DNA- en RNA-volgorden die de volgorde van een Open Leesraam (Open Reading Frame, ORF) laten zien, maar toch geen gen zijn, geen eiwit geven of een eiwit geven dat niets doet en weer afgebroken wordt?
Het is in principe mogelijk, zoals blijkt in een volkomen willekeurig sequentie die DNA moet voorstellen.
En zulke ruis is ook te vinden in het DNA van Drosophilamelanogaster. 
Een nul-meting op ORFs doen met een zelf geconstrueerde DNA sequentie is leuk werk. Klooien met ORFs in gerapporteerde sequenties van de fruitvlieg Drosophila melanogaster is ook  leuk werk (voor iemand die met Drosophila's gewerkt heeft), maar komen Open Reading Frames (ORFs) bij andere beesten ook zo ongebreideld voor? Is het DNA bij andere beesten ook zo'n zooitje, zo rijk aan loze ORFs? Neem eens een ander laboratoriumbeest, de huismuis. Zijn er daar ook zoveel ORFs? En zo ja, wat voor ORFs?  
                                    Image may be NSFW.
Clik here to view.


Image may be NSFW.
Clik here to view.
Wilde huismuis en laboratorium muizen
 
1                 Bij de huismuis Mus musculus blijkt het ook te wemelen van de ORFs. Onderzoekers uit Münster, namelijk promovendus Jonathan Schmitz en promotor Erich Bomberg-Bauer, lieten dat zien. Zij gebruikten niet de basevolgorde in al het DNA van de huismuis: met al het niet-overgeschreven DNA erbij werd dat wel wat erg massaal in ORFs. Schmitz en Bornberg-Bauer gebruikten de basevolgorde in het 'transcriptoom': dus de basevolgorde in al het overgeschreven RNA. DNA wordt niet continu overgeschreven, maar in een aantal delen:  een aantal 'transcripts'. Een transcript kan lang of kort zijn, en kan meer dan één gen omvatten, met intergen DNA ertussen. Je hebt dus transcript-RNA en messenger-RNA, waarbij transcript-RNA ook overgeschreven intergen-DNA bevat. Er waren RNA transcripts van de plus-streng van DNA en van de min-streng van DNA, en de DNA strengen konden apart bekeken worden voor ORFs. Om ORFs te zoeken gebruikten ze het programma GETORF dat ik ook gebruikte voor de twee eerder posts. Een ORF moest langer zijn dan 90 basen om in de studie meegenomen te worden.

Bovendien waren er ter vergelijking ook transcriptoom gegevens van vier andere soorten: rat Rattus norvegicus, de ordkangoereogoffer Dipodomys ordii(een minder verwant knaagdier, zie wikipedia, in het artikel aangegeven als kangaroo rat), de mens Homo sapiensen de huisbuidelspitsmus Monodelphis domestica (zie wikipedia, in het artikel aangegeven als opossum). Door vergelijken van de DNA sequentie kun je zien of een ORF alleen in de muis voorkomt: of in de muis en de rat maar niet in de drie andere zoogdieren, of in alle placentale zoogdieren die in de studie zitten, of in alle zoogdieren die je in handen hebt. Als een ORF een overeenkomstige DNA sequentie heeft voor al die vijf soorten, is het een hele oude ORF. De laatste gemeenschappelijke voorouder van de huismuis met de buideldieren, dus ook met de huisbuidelspitsmusi, leefde namelijk 160 miljoen jaar geleden. Een ORF kan ook alleen in de huismuis voorkomen, en dan is het een jonge ORF van de muis. Dat heet een muis-specifieke ORF.
                  
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Ordkangoeroegoffer Dipodomys ordii

  

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Huisbuidelspitsmuis Monodelphis domestica
 
2                 Het totaal aan ORFs bij de huismuis (van allerlei lengte zolang het maar langer was dan 90 basen) over beide strengen bleek  321 138: een orde van grootte hoger dan het aantal genen dat de huismuis heeft (dat aantal is omstreeks 25 000 genen).

Allerlei DNA wordt overgeschreven naar RNA: tussen-gen DNA, coderend DNA, intron DNA, ..., en al die klassen DNA zijn vertegenwoordigd in het RNA transcriptoom. De genen in het muizengenoom en waar ze liggen in het DNA zijn bekend, dus het is te zien waar een ORF ligt ten opzichte van een bekend gen. In figuur 1 is aangegeven welke klassen er onderscheiden zijn voor de positie van een ORF ten opzichte van bekende genen:

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Positie van een ORF ten opzichte van bekende genen. Klasse 1: ORF in intergen-DAN. Klasse 2: ORF dicht bij een gen maar op de andere DNA-streng; Klasse 3 ORF dichtbij gen op zelfde DNA-streng. Klasse 4: ORF overlapt met een gen (exon of intron) maar zit op de andere DNA-streng. Klasse 5: ORF overlapt met een gen (exon of intron) van dezelfde DNA-streng. Klasse 6: ORF overlapt met coderend DNA op de andere DNA-streng. Klasse 7: ORF overlapt met coderend DNA op dezelfde DNA streng. Klasse 8: ORF overlapt met coderend DNA van een gen op dezelfde DNA-streng én volgt het leesschema van dat gen.
 
Alleen de ORFs van klasse 8 kunnen samenvallen met een bekend gen of een deel van een bekend gen. Een ORF valt samen met het eerste deel van een gen als  ATG staat voor 'start'. Een ORF kan ook door het programma GETORF opgepikt worden bij 'aminozuur methionine' ergens midden in het eiwit. Alle overige ORFs hebben niet met bekende genen te maken.
Hoeveel ORFs komen er voor per klasse?
Als eerste kunnen we kijken naar ORFs die alleen bij de huismuis voorkomen en volgens het programma BLASTP dat DNA sequenties vergelijkt niet bij de andere vier soorten: dat zijn dus de  de muis-specifieke  ORFs. Als we naar alle ORFs kijken ongeacht streng of ORF-lengte (eerste figuur hieronder), zien we dat er 321 138 ORFs zijn die alleen bij de huismuis voorkomen, en dat er daarbij drie klassen eruit springen. Veel ORFs komen voor in intergen DNA, maar ook veel ORFs worden gevonden overlappend met genen, maar in introns (klassen 4 en 5).

 
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Overzicht van ORFs die alleen in de muis maar niet in de andere soorten gevonden worden
Korte ORFs zijn niet zo interessant als lange ORFs: lange ORFs zouden interessantere eiwitten kunnen geven (als ze werkelijk een eiwit geven). Kijken we allen naar de langste ORF per transcript van de plus-streng van het DNA (figuur hieronder), dan vinden we 27 032 ORFs die alleen bij de muis en niet bij de andere vier soorten voorkomen. De meeste daarvan (16 201) komen voor in intergen DNA, maar een behoorlijk aantal (6 488) komt uit introns van dezelfde streng. Er zijn maar 467 muis-specifieke ORFs van klasse 8, dus 467 ORFs die  het begin van bekende muisgenen aangeven of een middenstukje van een bekend gen oppikken. Dat is maar 1.7% van de muisspecifieke ORFs, maar 1.7% van de muisspecifiee ORFs vertegenwoordigt een bekend muizengen.

 

Image may be NSFW.
Clik here to view.
Aantal muis-specifieke langste ORFs per transcript, per klasse van links nar rechts, klasse 1 t/m 8: 16201, 97, 399, 6488, 647, 913, 467 ORFs. Totaal 27 032 ORFs
 
3                 ORFs komen in alle vijf soorten voor, maar niet alle ORFs van alle vijf soorten zijn bekeken. In de andere vier soorten is alleen naar die ORFs gekeken die ook bij de muis voorkomen, weer volgens programma BLASTP. Dus je bekijkt per ORF van de muis: alleen in muis? ook gevonden in rat? en ook gevonden in die kangoeroegoffer? en ook gevonden in de mens? en ook gevonden in de buidelspitsmuis? En dat voor alle plekken waar een muis-ORF gevonden wordt ten opzichte van een muizengen.
Hoe werken de figuur die hieronder staat? Een ORF wordt alleen in de muis gevonden: geturfd als muis-speci fiek. Een ORF wordt in de rat en de muis gevonden, maar niet in de andere drie soorten: geturfd bij rat, als aanwezig in de voorouder van muis en rat. Zo'n Open Reading Frame is al zeker22.6 miljoen jaar oud, de datering van de voorouder van muis en rat samen. Een ORF wordt in goffer, rat en muis gevonden, maar niet in mens en buidelmuis: geturfd bij goffer. Deze ORF is al zeker 70.4 miljoen jaar oud. Een ORF wordt in mens, goffer, rat en muis gevonden, maar niet in de buidelmuis: geturfd bij, mens. Deze ORF is al zeker 90.9 miljoen jaar oud. En als een ORF in alle vijf soorten gevonden wordt, dateert die ORF van voor de splitsing van buideldieren en placentale zoogdieren minstens 160 miljoen jaar geleden. De ORF wordt geturfd bij buidelmuis. 
 

De figuur is voor de langste ORF uit een transcript afkomstig van de plus-streng van DNA. Het valt op hoeveel muis-specifieke ORFs er wel niet zijn: er zijn in de muis veel ORFs verschenen sinds de splitsing met de rat. Die muis-specifieke ORFs worden voor het grootste deel gevonden in intergen-DNA. Dat betekent dat het om ORFs gaat die geen gen aanduiden, want het muizengenoom heeft daar geen gen. De ORFs die in alle vijf soorten gevonden worden, en geturfd staan onder de buidelmuis, komen voornamelijk uit coderend muis-DNA, waarbij de ORF zelfs overeenkomt met hoe het muis-DNA gelezen wordt. Hier heeft het programma GETORF vooral het begin van een muizengen opgepakt als Open Reading Frame in alle vijf soorten. Een ORF bij wat heet een 'geannoteerd' muizengen, dus een gen dat door de screening voor 'echte genen' gekomen. Er zijn 22 469  ORFs van klasse 8, coderend DNA, geturfd als aanwezig bij alle vijf soorten, terwijl het totaal aantal ORFs dat bij alle vijf soorten voorkomt gelijk is aan 28566. Dat betekent dat  22469/28566 = 79% van de ORFs die in alle vijf soorten gevonden worden een bekend muizengen vertegenwoordigen. (Vergelijk met die 1.7% van de muisspecifieke ORFs).  En dat houdt in dat heel veel genen bij de zoogdieren een lange historie achter de rug hebben – minstens vanaf het ontstaan van de zoogdieren en veelal vanaf het ontstaan van de dieren. En het betekent ook dat zoogdieren behoorlijk overeenkomen in hun genen. Van de omstreeks 25 000 genen van de muis worden er hier 22 469 als klasse 8 ORFs van in alle vijf soorten gevonden.
 
4                 Zoals gezegd komen er 22 469 klasse 8 ORFs in alle vijf soorten voor: daar zullen genen bijzitten die alle zoogdieren en misschien alle gewervelde dieren of alle dieren zullen hebben. Er zijn 752 klasse 8 ORFs die specifiek behoren tot de placentale zoogdieren: die er bij gekomen zijn vanaf de gezamenlijke voorouder van de buideldieren en de placentale zoogdieren. Dan ziijn er 12 knaagdier specifieke klasse 8 ORFs en 315 klasse 8 ORFs, die muis en rat samen hebben, die specifiek zijn voor de muizenfamilie Muridae. En 467 klasse 8 ORFs die alleen in de muis voorkomen: met de mogelijkheid van 467 muis-specifieke genen, dus jonge, nieuwe genen.
( Er is alleen geturfd voor ORFs die in de muis voorkomen, en van daaruit is vergeleken. Dus verdwijnen van ORFs kan zo niet geturfd worden.)


 5                 Valt er wat meer over de muisspecifieke ORFs te zeggen? Zijn ze vergelijkbaar met niet-muisspecifieke ORFs?
Er zijn verschillen, in lengte en in DNA samenstelling. Muisspecifieke ORFs zijn gemiddeld korter dan andere ORFs, en vooral veel korter dan ORFs die ook in de buidelmuis voorkomen.
Image may be NSFW.
Clik here to view.
Lengte van ORFs van muisspecifiek tot in alle vijf soorten voorkomend.
Verder verschillen de muisspecifieke ORFs in DNA samenstelling van ORFs die in andere soorten terugkomen. De DNA samenstelling wordt weergegeven met 'hexamer score', een statistische maat die iets zegt over welke zes basen in een stuk DNA naast elkaar gevonden worden. Zes basen betekent twee aminozuren, en een hexameer score vertelt je iets over welke aminozuren graag naaste elkaar zitten in een eiwit. In een eiwit zitten niet alle aminozuren gelukkig naast elkaar: sommige aminozuren passen niet goed samen, bijvoorbeeld twee aminozuren met elk een vrij lange zijketen. DNA dat voor eiwit codeert heeft daarom een wat andere inhoud aan A, C, T en G dan niet coderend DNA. Muis-specifieke ORFs hebben vooral de hexameersignatuur van niet-coderend DNA. Maar omdat ze voornamelijk in niet-coderend DNA gevonden worden is dat ook niet verbazend.





 6                 Moraal:
-  Er zijn heel veel Open Reading Frames bij de muis die geen gen aangeven.

-  De muis-specifieke, dus jonge, Open Reading Frames komen vooral voor in niet-coderend intergen-DNA.
-  Open Reading Frames van de muis die een gen aangeven worden voor zo'n 90% in alle bekeken zoogdieren gevonden.

**************

Schmitz, J.F., K.K. Ullrich en E. Bornberg-Bauer, 2018. Incipient de novo genes can evolve from frozen accidents that escaped rapid transcript turnover. Nature Ecology & Evolution 2: 1626-1632.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Open_leesraam
https://en.wikipedia.org/wiki/Open_reading_frame
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ordkangoeroegoffer              kangaroo rat
https://nl.wikipedia.org/wiki/Huisbuidelspitsmuis               foto Dawson                  opossum
Viewing all 38 articles
Browse latest View live